het Theater Festival

Staat van het Theater van Bas Heijne

vr 02 sep 2016

Laat de samenleving het theater opzoeken!

Het Nederlands Theater Festival wordt jaarlijks geopend met de Staat van het Theater, de traditionele openingsspeech die de start van het nieuwe theaterseizoen inluidt. In de Staat van het Theater reflecteert een prominent persoon op actuele ontwikkelingen in de theatersector. Dit jaar werd de Staat van het Theater uitgesproken door essayist Bas Heijne. 

(c) Anna van Kooij

De Staat van het Theater 2016 – door Bas Heijne

Dames en heren,

Ieder van u hier vanmiddag, dat kan ik wel met zekerheid zeggen, koestert een herinnering aan een beslissende theater-ervaring.

Het kan één, tien, twintig jaar geleden zijn, en misschien denkt u er zelden aan terug, maar
er is een voorstelling geweest, die, hoewel zelf allang vervlogen en keurig opgenomen in de
jaarboeken en overzichten, en allang geen onderwerp van gesprek meer in een wereldje dat
niet gewend is achterom te kijken, niettemin een onuitwisbare indruk op u heeft
achtergelaten.

Begrijp me goed, ik heb het niet over een geweldige acteerprestatie, een geslaagde regie,
een verbluffend toneelbeeld, een prachtige tekst – ik heb het eigenlijk over dat alles tegelijk, over voorstellingen waarin dat alles samenkomt en er binnenin je iets gebeurt waar je je geen greep op hebt. Er wordt niet zozeer iets bevestigd, er wordt iets aan je onthuld. Er
overkomt je iets.

Met een ‘beslissende theaterervaring’ bedoel ik dus een ervaring die je blik op jezelf en op de wereld blijvend verandert, die je wezenlijk anders de zaal laat uitgaan dan je er binnenging. Het gaat denk ik dan ook eerder over inzicht dan over emotie – emotie voel je meestal bij iets dat je al kent, en dus herkent. Inzicht maakt iets duidelijk waar je tot dusver nog geen woorden voor had. Natuurlijk komt daar emotie aan te pas, ik kan me avonden herinneren dat ik volkomen verbluft een zaal uitliep, niet vanwege een gevoel dat ik toch al kende – woede over onrecht, verdriet over ellende, plezier om het absurde, warmte om het zinnelijke en geile, hernieuwde betrokkenheid bij de samenleving – maar omdat er binnen iets was losgewoeld. Over jezelf. Over de wereld waarin je leeft. Ja, over het leven zelf.

Voordat dit alles te abstract wordt, zal ik een voorbeeld geven. Een van mijn vroegste
beslissende theater-ervaringen was de enscenering van Tsjechovs Kersentuin door Art & Pro, in de regie van Frans Strijards, in, ik heb dat opgezocht, 1987. Strijards, een regisseur
van wie het belang voor een huidige generatie theatermakers jammerlijk onderschat is, blies in deze regie, en zeven jaar later in zijn Oom Wanja, de Tjechov-conventies aan flarden.

Verdwenen was de Tsjechoviaanse weemoedige gelatenheid, de zachtmoedige ironie, die
uitnodiging tot mededogen met hulpeloze mensen, zoekende zielen, die op een tragikomische wijze niet opgewassen zijn tegen een onherroepelijk veranderlijke wereld. Nee, deze Kersentuin was een hilarisch gekkenhuis, vol personages als ongeleide projectielen, ongeremde absurditeit en slapstick.

Maar dat hilarische iconoclasme was niet niet alleen bedoeld als kritiek op de conventies
van de toen bestaande Tsjechov-praktijk. Het sneed dieper. Echt vernieuwend toneel gaat
veel verder dan het doorbreken van theaterconventies, ze blaast ook conventies in je eigen
hoofd op. 

Terwijl de Tsjechovs personages hardop weeklaagden over het verlies van hun prachtige
kersenbongerd, overgeleverd aan het platte materialisme van de koopman Lopakhin, die
geen oog heeft voor de geestelijke waarde die de kersentuin vertengenwoordigt en alleen
denkt, u weet wel, in termen van nuttigheid en rendement, liet deze enscenering van de
Russische toneelklassieker zien hoe men zelf de boel kapot maakte. Niks onafwendbaar
noodlot, niks onstuitbare machten van een nieuwe, materialistische tijdgeest, niks
onvoorstelbare platheid en berekening waartegen fijngevoelige, kunstzinnige geesten niet
opgewassen zijn. Deze Lopakhin was geen blinde macht van buiten, hij was gewoon het
product van de tijdgeest, het onvermijdelijke resultaat van verwaarlozing en verslonzing van idealen en betrokkenheid.

Strijards liet een generatie zien die van het weeklagen haar beroep had gemaakt. Een
generatie die de schuld van alles altijd buiten zichzelf legt. Een generatie die het gewoon,
afwisselend lallend en jammerend, laat gebeuren. En zelf weigert verantwoordelijkheid te
nemen.

Voor mij was die hilarisch-hysterische voorstelling dus een beslissende ervaring. Ik draag
hem tot de dag van vandaag met me mee. Het kostte mij geen enkele moeite om in Strijards’ Russen een elite te zien die zegt op te komen voor geestelijke waarden, voor het
beschermen van het immateriele, kwetsbare geestesgoed. Maar intussen de hele boel aan de duivel en zijn oude moer verkwanselt. En maar klagen over wat je wordt aangedaan, en
intussen vol weemoed mijmeren over het onherroepelijk verstrijken van de tijd en de
vergankelijkheid van alles! We willen niet, maar we kunnen niet anders!

Het diepere inzicht dat deze enscenering mij gaf, was dat wij meestal zelf onze eigen
vijanden in het leven roepen. Dat de barbaren zelden van buiten komen. En als dat wel het
geval is, er meestal iemand is geweest die de poorten wijd open heeft gezet voor de wilde
horden.

Het heeft mij een blijvende argwaan bezorgd jegens cultuurpessimisten, die in manifesten
en protesten zo fel van leer trekken tegen de Lopakhins van deze wereld. Ik zou zeggen,
voordat je je weeklacht aanheft: kijk in de spiegel, erken je medeplichtigheid, betreur je
verdomde luiheid, je slonzige verwaarlozing van de ooit zulke mooie idealen, de fatale
compromissen die je hebt gesloten om de boel te redden en die je uiteindelijk alleen nog
maar verder in het nauw hebben gebracht.

U begrijpt, Ik moet nog vaak aan Strijards’ Kersentuin denken. Bijvoorbeeld tijdens het
traditionele Paradiso-debat tijdens de Uitmarkt van 2003, waar toenmalig VVD-wethouder
Geert Dales een zaal vol verontruste acteurs, musici en dansers voorhield dat wanneer de
kunsten hun bestaansrecht wilden bewijzen ten opzichte van een steeds onverschilliger
maatschappij, je NOOIT, en echt NOOIT, over de intrinsieke waarde van wat je maakte
moest beginnen – daar had de maatschappij, lees de politiek, echt geen enkele boodschap
aan. Als je ging stamelen over de noodzaak van het theater voor een samenleving, vanwege
allerlei vage, elitaire noties, dan had je het pleit bij voorbaat verloren. Nee, je moest het
economisch belang van het theater laten zien, wat het een stad opbracht, wat voor mensen
van kwaliteit het aantrok, dat wil zeggen mensen met geld, en de hippe winkels die wilden
huren rondom het theater.

Hier was een echte Lopakhin aan het woord. Hij bracht zijn advies als een verrassend nieuw
inzicht, waar het wereldvreemde kunstvolk zijn voordeel mee kon doen. In de zaal werd
braaf geknikt. 

Van Geert Dales is sindsdien niet veel meer vernomen, behalve dat hij de samenleving een
vermogen aan belastinggeld heeft gekost. Maar zijn geest waart nog altijd rond door de
wereld der kunsten. De mantra dat de kunst zich naar buiten toe moet bewijzen in cijfers, in
aantallen, in economisch belang is, dat hoef ik u niet te vertellen, dominant geworden. Ook
binnen de theaterwereld heerst de taal van de cijfers – en echt niet alleen omdat de
subsidiegever dat eist als bewijs van maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Nee, die taal is dominant geworden omdat hij zo begrijpelijk is, zo verleidelijk, omdat hij je
ontslaat van de verplichting om je in die andere, moeilijke, stamelende taal uit te
drukken. Ik bedoel de taal van de emotie, van het inzicht, van de subtiele betekenissen die
diep in onze ogenschijnlijk zo alledaagse en platvloerse levens schuil gaan. Anders gezegd, de taal van kunst.

Inmiddels is de taal van de cijfers in de hele samenleving zowat de enige taal die nog
verstaan wordt, en dat vinden we allemaal heel erg. Maar: what can you do?

Luister, horen we daar in de verte het kappen van de bijl? Gaat daar, ondanks onze
protesten, onze marsen, onze weeklachten en aanklachten van de laatste jaren, onze
oproepen en manifesten en niet te vergeten de Staat van het Theater-toespraken, onze
geliefde kersentuin niet onherroepelijk tegen de vlakte? Zijn al die pleidooien voor eigen
parochie een teken van echt engagement, reële betrokkenheid, of toch meer een ritueel,
een gelegenheid om jezelf miskend, en dus goed, te voelen?

Hebben we het niet zelf op ons geweten, eerst veel te onwerelds en toen, eenmaal wakker
geschud door de botte bijl van Halbe Zijlstra, juist veel te werelds? Miskent het theater de
samenleving, zoals de Lopakhins van onze tijd niet ophouden haar in te wrijven – met hun
slecht verborgen, oer-Hollandse rancune tegen alles wat wil onderzoeken of zich wil
onderscheiden? Of miskent de samenleving het theater door haar te betuttelen en te
denigereren – o, het Hollandse gebrek aan respect voor de kunsten. Nee, dan Duitsland,
waar de minister naar mijn premieres komt!

Met het toneel gaat het best goed, lijkt nu de heersende opvatting; met de maatschappij
gaat het slecht. De laatste toekenningen van subsidies van het Fonds Podiumkunsten
worden ook zo geduid – er is veel kwaliteit, jong talent dient zich van alle kanten aan,
Nederlands theater krijgt internationale erkenning, maar de politiek verkeert nog in de
naweeën van de kunst- en theaterrancune die ten tijde van Zijlstra handig werd
aangewakkerd. Want net toen iedereen dacht dat we allemaal kunstminnaars gingen
worden, laaide de kunsthaat ongekend fel op. Die emotie is alweer verflauwd, men heeft
sindsdien Zwarte Piet gevonden om van wakker te liggen, en sinds vorige week de Burkini.
Ook met het geld gaat het weer iets beter, en zal het binnenkort nog beter gaan – de tocht
door de woestijn is voorbij, verklaarde D66-leider Alexander Pechtold vorige week in het
Paradiso-debat. De klappen zijn er nog steeds, kijk naar toekenningen van het Fonds
Podiumkunsten, maar ze komen iets minder hard aan, lijkt het. De partij die het hoogst in de peilingen staat en iedere vorm van kunstsubsidie wil afschaffen, net als windmolens en o ja, ook nog min of meer een deel van de Nederlandse bevolking, gaat vast en zeker toch niet
regeren.

We kunnen weer een beetje ademhalen. Ja toch?

Maar luister. Weet u zeker dat u niets hoort? Nee? Ja?

Is dat toch niet het geluid van bomen die gekapt worden? Volgt na al het weeklagen van de
afgelopen jaren nu niet gewoon de berusting – berusting met het verlies, berusting in de
nieuwe orde, waarin van theatermakers wordt verwacht dat ze instrumenteel te werk gaan – of om het sjieker te zeggen, verbintenis zoeken met hun publiek? Zeker niemand wil van
onze kersentuin een vakantiepark maken, echt niet, maar wat als het de enige manier is om
te overleven? Als het nu eenmaal de tijdgeest is, de veranderende dynamiek in de
samenleving, de hegemonie van de consument als smaakmaker, de opkomst van al die
nieuwe media, enzovoort enzovoort – moet je je dan niet gewoon voegen naar de tijdgeest?

Die mantra’s zijn inmiddels overbekend. Ze klonken afgelopen week nog tijdens het jaarlijke
Paradiso-debat. Onbedoeld leggen ze de dilemma’s van de hedendaagse theatermaker
bloot. Ja, theater maak je niet voor jezelf, een volle zaal is iets moois om naar te streven,
publiek bereiken is geen bewijs van de artistieke uitverkoop. Met de hautaine,
publieksvijandige geloofsartikelen van de avant-garde is nu wel genoeg afgerekend.

Maar de hardnekkige mythe dat het theater neerkijkt op de bezoeker, zich in de meest
experimentele bochten wringt om maar niet populair te worden en het volk te behagen,
heeft het theater ook schuldbewust gemaakt – veel te dociel naar de samenleving toe. Er is
nu zo vaak geroepen dat het toneel naar de mensen toe moet komen, publieksbereik tot de
hoogste prioriteit moet maken, zich moet voegen naar de smaak van de samenleving, dat je
afvraagt of het niet eens tijd wordt om de boel om te draaien en tot het omgekeerde te op
te roepen:

Laat de samenleving het theater opzoeken!

Het is namelijk een leugen dat toegangelijkheid en complexiteit niet kunnen samengaan. En
het is een drogreden dat er geen publiek bestaat dat snakt naar diepte en betekenis, ja ook
een groot publiek. De Kersentuin die mijn jeugdige blik vormde, was een vlotte, hilarische
voorstelling, er was niets onbegrijpelijks aan en tegelijk was hij vol van betekenis – en voor
zover ik me kan herinneren iedere avond volledig uitverkocht. Zeker, als je even zoekt vind je wel artistieke ijdelheid en solipsisme in het theater, en ja buiten het theater vind je genoeg onvesneden kunsthaat. Maar de wederzijdse fixatie op die kwalijke eigenschappen hebben een scheef beeld van de verhouding van het theater tot de samenleving opgeleverd.

In de Nederland ontaardt ieder sociaal verkeer nu eenmaal al gauw in een sociale strijd,
volledig beheerst door de knijpende angst dat een ander zich beter voelt dan jij. De kunsten, en het artistieke theater in het bijzonder, zijn de afgelopen jaren op een perverse manier tot het brandpunt van die strijd gemaakt.

De politiek heeft het toen het erop aankwam kleur te bekennen, het op alle mogelijke
manieren laten afweten – laten we dat vooral niet vergeten, ook niet nu er weer
mondjesmaat wat geld uw kant op wordt geschoven. De politiek heeft, uit zuiver
opportunisme, de kunst verraden. Toen het erop aankwam iets essentieels te uit te dragen,
namelijk dat een vitale samenleving niet zonder een vitale cultuur kan, vluchtte de politiek in drogredenen en ja-maars. En zo kon alle betekenis van de kunsten voor de samenleving
worden teruggebracht tot gekmakende gedachte dat ik jullie mijn belastinggeld moet geven enkel zodat jullie je boven bij verheven kunnen voelen. De naweeen van die karaktermoord zijn nog steeds voelbaar, niet alleen in het effect van de bezuinigingen.

Want terwijl er hard werd geweeklaagd over het gebrek aan respect, heeft zich onderhuids
van het theater een vreemde deemoed eigen gemaakt. De rollen, lijkt men steeds weer te
willen erkennen, zijn nu omgedraaid – het is de maatschappij, niet het toneel dat de toon
aangeeft. Sorry sorry.

Maar die nieuwe deemoed is even misplaatst als de hoogmoed die eraan vooraf ging. Het
theater is nog altijd onze kersentuin. Er is veel gekapt, de Lopakhins banjeren tussen de
bomen, maar er is ook genoeg aanplant. Is de crisis dan nu voorbij? Is jullie hachje gered?
Welnee, de crisis is nog maar net losgebarsten! Kijk om je heen, neem het nieuws tot je, en
je ziet hoe een heel mensbeeld op de schop gaat. Fasten your seatbelts, it’s going to be a
bumpy night.

Geen wonder dat het goed met het theater gaat, want het theater leeft van crisis. Het
theater moet die crisis omarmen, zich vooral niet veilig willen voelen, want de krachten die
zich de afgelopen jaren tegen het theater en de kunsten in het algemeen verzamelden, zijn
nu juist de krachten die het theater bij uitstek moet onderzoeken.

Je hoort tegenwoordig wel dat de bezuinigingen het theater goed hebben gedaan. Ja, dat
denk ik ook, maar niet omdat men nu leert zijn eigen broek op te houden, zich in te spannen om targets te halen en publiek te bereiken. Het theater is wakker geschud omdat men zelf hard geconfronteerd werd een wereld waarin allerlei krachten zijn losgewoeld die
schreeuwen om duiding, om inzicht, om bewustwording. Die schreeuwen om – ja – theater.
Omarm de crisis. Omarm de Lopakhins van deze tijd. Jammer niet over hen, maak zoals
Tsjechov deed, toneel van hen.

Dames en heren, er is genoeg geweeklaagd over onze kersentuin. Er is er genoeg schuld
bekend. Het theater zal altijd een ambivalente verhouding tot de samenleving hebben, want het theater hoort bij de samenleving en wil tegelijk die samenleving beschouwen en
doorgronden. Altijd zal het theater moeten vechten om vrijplaats te kunnen zijn – en altijd
zal het zich moeten hoeden om reservaat te worden. Die ambivalentie, die frictie, zal nooit
verdwijnen, met of zonder subsidie.

Wanneer het theater zich volledig uitlevert aan de samenleving verandert de kersentuin in
een pretpark. Wanneer ze zich hoogmoedig verschanst achter de heg, verandert ze in een
sekte op een sjiek landgoed. Dat zal nooit veranderen. Altijd zullen er conventies zijn die
doorbroken moeten worden, binnen en buiten het theater – zoals Tsjechov deed in zijn
stukken en Strijards die me bij dertig jaar geleden mijn beslissende theaterervaring
bezorgde. Steeds opnieuw moet de blik worden gericht, de mens tegen het licht gehouden,
de wereld worden verkend, de tijd worden doorgrond. Onzekerheid is daarbij geen
stoorzender, onzekerheid is voorwaarde.

Dat, dames en heren, is volgens mij de Staat van het theater. Het is niet anders, het is nooit
anders geweest. Wees blij dat het zo is.

Ik wens u, en mijzelf, een mooi theaterseizoen toe.

Staat van het Theater (c) Anna van Kooij 1

(c) Anna van Kooij

Tags: , , , , ,