het Theater Festival

Lisaboa Houbrechts: ‘Je moet zoeken naar de stem van het werk, niet naar die van jezelf als maker’

za 09 sep 2023

In Vake Poes; of hoe God verdween voert Lisaboa Houbrechts een twaalfjarig meisje op dat in het traumatische verleden van haar eigen familie duikt. De voorstelling is een grauw poëtisch totaalspektakel dat onderwerpen als religie, misbruik, collaboratie en generationeel trauma onderzoekt. ‘Het is eerder een zielenkreet dan iets wat brandend actueel is.’

Rosalien Jansema en Marie de Beul 

© Kurt Van der Elst

Ze is regisseuse, schrijfster en co-artistiek leidster van Toneelhuis en maakt voorstellingen in binnen- en buitenland. Recent was haar werk nog te zien op de planken van de Comédie-Française en binnenkort creëert ze een nieuw stuk bij de Staatsoper Hannover. Het gaat Lisaboa Houbrechts voor de wind. Met Vake Poes; of hoe God verdween maakte ze bij laGeste en Opera Ballet Vlaanderen een overrompelende analyse van cyclisch seksueel geweld. Met de Johannespassie van Bach als muzikale leidraad toont ze hoe het lijden meerdere generaties overspant en God daarvoor op het matje wordt geroepen. Na Lisaboa’s terugreis uit Stockholm konden we haar tussen alle drukte door bellen voor een intrigerend gesprek over haar artistieke parcours, werken met kinderen aan een voorstelling met hevige onderwerpen en de ‘kenmerkende veelheid’ van haar werk. 

Waarom heb je Vake Poes; of hoe God verdween gemaakt? 

Lisaboa Houbrechts: ‘Voor mij is Vake Poes een manier om een dramatisch familie-epos te vertellen waarin ik verschillende tijdsperiodes met elkaar kan verbinden, van de jaren veertig tot vandaag. Ik wilde iets doen met een geschiedenis die me in tijd meer nabij is dan bij de voorstellingen die ik hiervoor heb gemaakt. Vaak maak je iets vanuit een intuïtie, vanuit een noodzaak om het te moeten vertellen. Vake Poes is zo’n verhaal waarbij ik die noodzaak voelde. Het gaat over thematieken die steeds bleven terugkomen in mijn hoofd en waar ik al heel lang mee wil werken.’

Waarom is het voor jou nu zo noodzakelijk?

‘Je werk is natuurlijk altijd aan de huidige tijdgeest verbonden, maar ik vind dit een heel tijdloos verhaal. Het gaat over cycli van seksueel geweld, waarvan het lijden in elke generatie terugkeert. Tegelijkertijd zou je het gemakkelijk kunnen ophangen aan de #metoo-beweging. Maar ondanks de belichaming van het “vrouwelijke” door de grootmoeder staat ook het mannelijke vertelperspectief centraal. 

De schoonheid van de tragiek van misbruik brengt een ambiguïteit in een wereld die denkt in termen van “slachtoffers” en “daders”. Dat ontbrak voor mij in actuele discussies. Zo is het verlangen ontstaan om niet iets nieuws, maar wel iets tijdloos toe te voegen aan het debat. Het is eerder een zielenkreet dan iets wat brandend actueel is.

Het is ook bedoeld als een cyclus. Een klein meisje van twaalf jaar probeert een heling in gang te zetten, maar is daarin niet moralistisch. Ze zegt weinig, maar stelt veel vragen. Ze heeft eerder een bevragende houding: ze gaat op zoek naar de dynamieken in haar omgeving om zich daar uiteindelijk van te kunnen losbreken. Dat is een verhaal dat zich in elke generatie kan afspelen. Jong en oud kan zich herkennen in het moment dat je met iets moet breken. Het is een deel van je menswording en daarom universeel.’

Wat betekent de voorstelling voor jou persoonlijk?

‘Die vraag is voor mij heel tweeledig. Aan de ene kant heeft elk werk een persoonlijke betekenis. Voor mij betekent de voorstelling veel vanwege de inhoudelijk gevoelige thematiek. Aan de andere kant verhoudt het werk zich tot een artistiek parcours dat ik aan het lopen ben en is het een onderdeel van een repertoire dat ik opbouw. 

Ik denk ook dat de voorstelling veel betekent voor de kinderen die op scène staan. Wat betekent het om dit verhaal over te dragen aan een generatie die eigenlijk niet echt iets wist over de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog? En hoe praat je met kinderen over seksueel misbruik? Als je werkt met verschillende leeftijdsgroepen en mensen met verschillende kwetsbaarheden, regisseer je ook op een andere manier. Dat heeft veel met mij gedaan. Ik begon anders na te denken over mijn eigen beroep en moest een heel andere methodiek bedenken om te werken met kinderen.’

Waaruit bestond die methodiek?

‘Ik werkte met hen in verschillende etappes: een kennismaking, workshops, opvolging door ouders en bijstand van een psycholoog. We hebben verschillende oefeningen gedaan en gesprekken gehad. Dat waren echt ontwapenende, ontroerende, soms zelfs grappige momenten. De blik die zij op zo’n zwaar beladen thematiek wierpen, werkte helend. Als ik hen vroeg of ze ergens oncomfortabel mee waren, zeiden ze soms: “Het is theater. Zodra ik op de zwarte vloer sta, is het theater en als ik van de zwarte vloer af ga, is het de werkelijkheid.” Ze hebben de grenzen heel duidelijk gezien en benoemd.’

Toen ik de voorstelling zag, leken de kinderen soms haast te spreken als volwassenen. Op andere momenten waren ze dan weer heel speels. 

‘Ik wilde het kind niet louter neerzetten als onschuldig, want in de voorstelling maken ze elkaar ook een beetje kapot. Kinderen zijn daar ook mededaders: ze herinstalleren volwassen dynamieken van geweld in hun eigen gemeenschap. Ik vond het mooi om met de kinderen die volwassen wereld te recreëren. Ze waren zelf heel erg betrokken in het maakproces, dus de teksten zijn ook echt voor hen geschreven aan de hand van hun improvisaties.

Wat we ook wilden tonen, is het kind dat soms afgeleid is en erbij zit. In dramatische situaties zijn kinderen er vaak bij, maar dan moeten ze bijvoorbeeld naar een andere kamer gebracht worden. Dan zijn ze als het ware in een andere wereld. Wanneer de grootmoeder in de voorstelling sterft, zit de kleindochter achteraan op de scène te kijken. Ze is erbij en toch niet. Ik vind die afleiding heel mooi om te zien, om te zien dat kinderen niet deelnemen aan de actie, maar dat ik wel naar ze mag kijken.’ 

Waarom koos je voor de Johannespassie van Bach?

‘Ik wilde tonen hoe slachtoffers van seksueel misbruik God verantwoordelijk stellen voor hun lijden en dat de hele familie dan Jezus wil aanvallen. Ik vond de Johannespassie daarbij passen, want die gaat over de kruisiging van Jezus. Denk aan de grootvader, die heel gewelddadig is en de meest vreselijke dingen doet, maar dan plotseling een aria zingt over de zonde van de mensheid en over hoe hij daaronder lijdt. Dat is zo ambigu. Ik vond dat de Johannespassie de verklanking was van een zoektocht naar het spirituele, naar het goddelijke. De muziek vervlocht zichzelf met het verhaal.’

Hoe ben je tot de keuze gekomen om Jezus als pop te portretteren? Waarom een pop en geen acteur?

‘Jezus moet echt geofferd en kapotgemaakt worden. Alles wat ik niet kon met mensen, kon ik met die pop. En tegelijk was het ook een mystiek beeld: Boule Mpanya, die de evangelist speelt, spreekt voor de pop omdat de pop geen taal heeft. Ook het onvatbare en het goddelijke zit erin: de pop is een klein, gevoelig mensje. Daarom komt op het einde van de voorstelling die monoloog over hoe God maar een idee is, een concept. Hij is niet fysiek aanwezig en net daarom kwetsbaar. Ik vond die pop daar een mooie verbeelding van.’

Wat is jouw verhouding tot religie?
‘Ik ben niet religieus opgevoed, maar mijn grootouders waren zeer religieus. Ik vind religie intrigerend omdat heel veel kunst uit het Westen eruit voortkomt. Het christelijke symbool is een deel van onze beeldcultuur, maar ook van onze literatuur en onze spraak. Ik kwam overal mijn gemis tegen, omdat ik niet katholiek ben opgevoed. In de kunsten had ik soms het gevoel te verdwalen in een symboliek die ik niet begreep. Daarom heb ik me daar erg in verdiept: het voelde als een poëtisch verhaal dat ik moest ontrafelen, bijna als een Griekse tragedie met vele vertakkingen. Het intrigeerde me. Ik ben daarom ook gaan rondtrekken in landen waar die nog altijd heel belangrijk zijn, zoals Turkije en India, en teruggekomen met de wens om die diepe indrukken een plaats te geven in mijn eigen werk.’ 

Is God voor jou verdwenen?

‘Wat is God? Het is ook een semantische discussie: wat noemen we God? En hoe kan het verdwenen zijn als je niet weet wat het is? Het is een vraag waar geen antwoord op is, want als God verdwenen is, moet hij ook ooit verschenen zijn.’

Typisch aan je werk is dat er veel tegelijk op de scène gebeurt. Waarom kies je daarvoor?

‘Er zijn verschillende manieren om expressie te brengen: een lied werkt anders dan poëzie, en poëzie werkt anders dan een beeld. Als ik droom van wat theater kan zijn, wil ik geraakt worden op al die domeinen tegelijk. Maar het is nooit een veelheid om barok te zijn; het is een soort barok minimalisme. Ik wilde op zoek gaan naar de radicaliteit van eenvoud in het samenbrengen van heel verschillende elementen. Hoe die elkaar kunnen versterken, maar tegelijk ook naar een soberheid kunnen gaan. Dat vind ik een inspirerende zoektocht, die mijn denken prikkelt, mijn gevoelens losmaakt. En anderzijds is het vanzelfsprekend, omdat ik het moeilijk zou vinden om het op een andere manier te doen. Dit is gewoon hoe ik het doe.’

‘Experimenteerde eerder werk van Houbrechts (…) nog graag met het juiste evenwicht in stilistiek en verhaaldramaturgie, dan toont Vake Poes nu de maturiteit van een auteur-regisseur die de grote zaal begrijpt als een verbindende publieke plek voor vele theatrale tekens en disciplines, en voor het intieme en het politieke’, aldus het juryrapport van Het TheaterFestival. Hoe sta jij daar tegenover?

‘Ik vond het een interessante passage. Ik weet niet of ik het daarmee eens ben. Ik denk dat die manier van werken, die veelvormigheid, inderdaad steeds meer tot een uitpuring komt. Maar ik heb ook het gevoel dat andere voorstellingen op een andere manier een puurheid bereiken. Ik snap wel wat ze zeggen over maturiteit, omdat ik in een andere fase van mijn leven sta. Een andere etappe in mijn parcours. Je moet uitkijken dat je werk geen afgedichte stijl wordt. Je moet jezelf voortdurend uitdagen en zoeken naar de stem van je werk in plaats van de stem van jezelf als maker, want dan gaan al jouw werken op elkaar lijken. Je gebruikt de thematiek om een andere stijl van jezelf te zoeken. Zoals Bruegel mij dwong naar de veelvormigheid, brengt Vake Poes mij misschien naar uitpuring.’

Wat zou je meegeven aan je tien jaar jongere zelf?

(Denkt lang na) ‘Ik zou zeggen: “Je moet niet bang zijn van jezelf.” En ook: “Ik weet het nog altijd niet. Ga je gang. Zoek het uit. Vertrouw het leven. Voel en experimenteer. Improviseer.”’

© Kurt Van der Elst

Tags: , , , , ,