het Theater Festival

2015 – Cultuurprijs voor Podiumkunsten

za 12 sep 2015

RITCS drama
“Wij zijn geen talentmakers”

De Cultuurprijs voor de Podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap gaat dit jaar naar de opleiding Drama van het RITCS (Royal Institute for Theatre, Cinema & Sound). De jury onderstreept de maatschappelijke betrokkenheid van de opleiding en ziet de prijs als een eerbetoon aan alle makers, spelers en technici die er ooit studeerden. We hadden een gesprek met Karel Vanhaesebrouck, opleidingshoofd Drama & Podiumtechnieken, over wat de opleiding zo uniek maakt in ons verschraalde en overgeformatteerde onderwijslandschap. — Stefan Moens

© Mirjam Devriendt

© Mirjam Devriendt

De afdeling drama van het RITCS wordt in het juryverslag geprezen als een opleiding die er steeds weer in slaagt zichzelf terug uit te vinden. Waar komt die veerkracht vandaan?

Karel Vanhaesebrouck: “Dat is niet altijd zo geweest: het RITCS komt van ver. In de jaren 1980 was de opleiding heel normatief-dogmatisch, bijna uitsluitend theoretisch en bovendien compleet geïsoleerd van zowel de échte wereld als de kunstenwereld. De ommekeer is er pas gekomen in de jaren 1990. Docenten zoals Jos Verbist, Geert Opsomer, Dirk Buyse en later ook Pol Dehert en Ivo Kuyl maakten, met de steun van filmcollega’s zoals Stijn Coninx, tabula rasa met die verouderde opleiding. Zij kozen voor een model waarin de student centraal staat. De toenmalige directeur Marnix Verduyn is er in geslaagd om de spelopleiding van het Conservatorium naar het RITCS over te hevelen, en lag ook mee aan de basis van onze opleiding Podiumtechnieken.”

Maar wat maakt de dramaopleiding binnen het RITCS nu zo specifiek?

“We leggen vooral de nadruk op de eigenheid van die jonge mensen, op wat ze in zichzelf als potentieel meedragen, zonder dat we daarom de psychologiserende toer op te gaan. Wij zijn geen talentmakers, maar we kunnen de studenten wel voeding en maturiteit geven door hen obstakels op te leggen en door hen te dwingen om na te denken over wat ze willen overbrengen. We geven hen veel vrijheid, maar leggen hen ook een harde discipline op. Daarnaast is er ook veel aandacht voor maatschappelijke vorming via wat wij de stamvakken noemen, die de studenten tools moeten aanreiken om onze complexe wereld en zijn geschiedenis beter te begrijpen.”

Het RITCS is gevestigd in de Bottelarij in het hart van Molenbeek, een ideale biotoop voor een opleiding die voeling wil houden met de stad?

“Als we relevant willen blijven als opleiding moeten we ons verhouden tot die stad en het culturele veld van die stad. We zitten liever in het industriële pand van de Bottelarij dat voor onze docenten en studenten 24 uur op 24 toegankelijk is dan in een perfect gepolijst schoolgebouw waar de deuren om 18u sluiten en waar we bij wijze van spreken papieren moet invullen om hierop een uitzondering te maken.”

Wat is de pedagogische filosofie waarop de opleiding is gebaseerd?

“Ik zou hier graag willen verwijzen naar een concept van Jacques Rancière die een boek schreef over de zogenaamde maître ignorant of onwetende meester. Wij beseffen dat we niet weten hoe het theater van de toekomst er zal uitzien, maar docent en student zitten samen in dat gedeelde niet-weten. Het komt er dus op aan om het potentieel van de ontluikende jonge kunstenaar langzaam naar boven te laten komen.”

En waar zit dan het strenge van de opleiding?

“We benadrukken steeds dat de zoektocht naar een eigen theatertaal gebeurt op de werkvloer in plaats van de nadruk te leggen op een discours. In de theaterwereld zie je vaak dat het discours primeert op de praktijk. Bij ons gaat het over wat er gebeurt op de vloer: dat is het laboratorium. Maar het is altijd een combinatie van disciplinering en vrijheid: disciplinering die moet leiden tot zelfdisciplinering en geleidelijk autonoom worden. Soms leggen we alle vrijheid bij de student, een andere keer moet die zich verhouden tot een obstakel. Ik geef een voorbeeld: een van onze
docenten geeft onze studenten een observatieoefening. De opdracht luidt om 24 uur de stad in te trekken en daar mensen te observeren met de bedoeling terug naar de campus te komen met een eigen, minutieuze lezing van wat of wie ze hebben geobserveerd. Belangrijk is dat ze voorbij het typetje denken. En in zo’n oefening zit ook het maatschappelijke dat we zo belangrijk vinden, dus ook in onze spelopleiding. De student observeert de stad en doet daar iets mee.”

Waarom vind je het belangrijk dat de opleiding zijn autonomie moet bewaren?

“Soms durf ik te denken dat we een van de laatste kunstopleidingen zijn die compleet autonoom is. We zijn niet te beroerd onze opgestoken middelvinger naar elke vorm van pedagogische formatteringsdwang uit te steken. Eigenlijk zijn we nog het meest vergelijkbaar met een gezelschap: we bepalen zelf wat onze opleiding inhoudt. Ik betreur dat veel kunstenaarsopleidingen hun identiteit verliezen omdat ze in een groter geheel opgeslorpt worden en daarbij organisatorisch en pedagogisch in de pas moeten lopen. Wij willen onze studenten juist een biotoop aanbieden die ver verwijderd is van elke formattering.”

Het RITCS is ingebed in een groter geheel, namelijk de Erasmus-hogeschool. Hoe slagen jullie erin om toch die autonomie te behouden?

“Die autonomie is het resultaat van een permanente strijd. We hebben ons project altijd kunnen verdedigen, ook in materies die de hogeschool overstijgen. De garantie van onze autonomie is dat we iets dat niet in onze opleidingscommissie beslist werd, weigeren. Ik geef een voorbeeld: plotseling werd het idee gelanceerd dat een Master niet kan afstuderen zonder een eindscriptie, want dat zou dan een bewijs zijn van reflectie. In de werkelijkheid kreeg je wat bijeengeharkte en geleende theoretische inzichten die aan het eigen werk een aura van complexiteit en diepgang moesten geven. Ik heb me daar altijd tegen verzet. Uiteraard is reflectie de grond van waaruit een kunstenaar werkt, maar die krijgt vorm in zijn werk. De rest is tijdverlies, voor iedereen. Studenten moeten afstuderen met een voorstelling, punt. En het leuke is dat we voor onze visie ook worden beloond, want de visitatiecommissie volgde ons in die opvattingen! Elke kunstopleiding zou even autonoom als P.A.R.T.S. moeten kunnen functioneren, een kunstenaars-biotoop waar artiesten zélf de lijnen uittekenen, zonder de minste concessie.”

Ik kan me voorstellen dat het voor een jonge student die niet vertrouwd is met de grootstedelijke context moeilijk is om te kiezen voor het RITCS.

“Daarom organiseren we een ‘in-Brusselingsweek’, dat is een soort verplichte integratie in Brussel. We willen af van studenten die op kot zitten in Gent of Leuven, omdat ze bang zijn voor Brussel. We stellen trouwens vast dat onze afgestudeerde theaterstudenten in Brussel blijven wonen. Je kan het werk van iemand als Joost Vandecasteele bijvoorbeeld niet begrijpen zonder die Brusselse context. We laten onze studenten trouwens graag deelnemen aan in situ projecten in de stad. Dat is een heel bewuste keuze. Zo waren er projecten waarbij de vroegmarkt centraal stond: studenten moesten zich onderdompelen in de wereld van die site door intense observatie.”

Is er zoiets als een RITCS-touch?

“Ik denk spontaan aan een uitgesproken theatertaal die soms wat ruw en nooit afgeborsteld is. Daarnaast is er ook het verlangen van onze studenten om écht iets over onze werkelijkheid te zeggen. We zijn op het RITCS bezig met vorm en inhoud, maar niet met formalismen. Het belang van geschiedenis en historisch geheugen zijn belangrijke elementen die aan bod komen in de opleiding, waarbij we willen benadrukken dat geschiedenis juist een discours is dat geproblematiseerd moet worden. We zien bij jonge theatermakers van het RITCS toch dat verlangen om met documentair materiaal te werken, ook bij spelers, om bijvoorbeeld speeches als materiaal te gebruiken.

Gooien jullie het repertoiretheater dan als ballast over boord?

Nee, zeker niet. De confrontatie met repertoireteksten vinden we juist heel belangrijk, maar niet omdat dat patrimonium is of omdat het museale waarde heeft, wel om de studenten te dwingen hun eigen verbeelding daar tegenover te zetten. Repertoire wordt vaak onderworpen aan een soort actualiseringsdwang, maar dat is niet onze bedoeling. We hebben het repertoire nodig omdat het juist iets heel anders, iets vreemds is voor de leefwereld van onze jonge studenten. Repertoire dwingt hen en ons om onze eigen realiteit in vraag te stellen.”

Het RITCS werkt ook al enkele jaren samen met gemeenschapscentrum De Kriekelaar aan een workshoptraject. Wat is de bedoeling daarvan?

“Het project heet Transfo-collect. Dat is een manier om nog meer aansluiting te maken met de stad. Het krioelt in Brussel van potentieel creatief talent, maar niet zelden zijn dat jongeren die afgehaakt zijn uit het onderwijs. Daarom bieden we met De Kriekelaar een workshoptraject aan voor jonge gasten die daar hun creativiteit kunnen botvieren. We doen dat met heel weinig middelen. Het is ook niet bedoeld als voorbereiding op onze toelatingsproef, maar het gebeurt wel dat jongeren doorstromen naar onze opleiding. Dat is de richting die we in de komende jaren verder willen inslaan.”

 

GORGES OCLOO
(REGIE 2014)
OVER HET RITCS

“De opleiding regie aan het RITCS is heel belangrijk voor mij geweest. De beginweek was nochtans erg hard: dan steken ze je bij wijze van spreken onder de grond, maar ze helpen je er ook langzaam weer uit. De RITCS-docenten hebben mij als het ware geboetseerd. Je zou mij aan het begin van de opleiding kunnen vergelijken met een kraan waaruit krachtige waterstralen in alle richtingen spuiten. Op het RITCS leren ze je die creatieve stroom te kanaliseren en te beheersen. Ze dwingen je te kiezen voor één idee in plaats van de duizenden die je wil realiseren. Ook de aandacht voor de context van een tekst is iets waar zwaar op werd gehamerd: ik heb er eigenlijk leren lezen.”

FEMKE STALLAERT
(SPEL 2013)
OVER HET RITCS

“Belangrijk voor mij is dat een opleiding je vormt tot een autonome speler en dat ze je de kans geven om zelf heel veel te creëren. Technisch en uitvoerend mag je dan misschien niet de beste speler zijn, je leert er wel mee nadenken over je spel. Het is ook een heel harde opleiding: het tempo lag bij momenten verschroeiend hoog: soms stopten we zondagavond met een project en moesten we maandagochtend opnieuw aan het volgende beginnen. Tijdens de opleiding kom je met zo veel in aanraking, maar op het einde wist ik wat ik precies wilde…”

Tags: , , ,