het Theater Festival

Rudi Laermans reageert op de State of the Union

ma 29 aug 2016

De State of the Union van Wouter Hillaert weekt duidelijk heel wat los. Met maar liefst 4500 views (and counting) is het veruit het meest gelezen artikel op onze blog. Heel wat journalisten en theatermakers kropen bovendien in hun pen om te reageren. Cultuurliefhebber en socioloog Rudi Laermans schreef dit felle opiniestuk dat op 29/8 in De Standaard verscheen.
RudiLaermans_KarolienWilmots_Veto

(c) Karolien Wilmots

Is een ecotheaterstuk dan altijd een geslaagd kunstwerk?

Discussies over kunst vervelen vaak vanwege de platitudes, genre ‘kunst grijpt je aan’ of ‘kunst doet nadenken’. Wouter Hillaert grossiert als criticus gewoonlijk niet in clichés, maar in zijn ‘State of the Union’ voor het Theaterfestival pakt ook hij uit met de tearjerker dat kunst ontroert en dat, jawel, haar ‘grootste wapen’ is. Helaas is het niet de enige dooddoener die zijn bevlogen betoog ontsiert. Erger, en ook ergerlijker, is het moralisme dat zich ent op de gedebiteerde gemeenplaatsen over de podiumkunstensector.

Het eerste truïsme dat Hillaert opdist, legt de bal in het kamp van ‘de instellingen’. Zij lijden aan sclerose en hebben nood aan een flinke shot radicalisering. Deze diagnose is haast even oud als het eerste podiumkunstendecreet. Zo publiceerde het Vlaams Theaterinstituut al in 1999, goed zes jaar na de stemming van dat decreet, een lijvig boek over de kunstencentra met de veelzeggende titel Alles is rustig. Net als de toenmalige lamentatie varieert Hillaert de bekende melodie die grote spelers tegenover kleinere, het centrum tegenover de marge, gevestigden tegenover buitenstaanders plaatst. De eersten zouden, voorspelbaar, de artistieke bezieling kwijt zijn waar de tweeden nog van overlopen.

In een ruk door formuleert Hillaert enkele flauwe schimpscheuten richting ‘Grote Talenten’, waarmee hij overduidelijk de voortrekkers van de jaren tachtig viseert. Zij koesteren nog steeds het ideaal van artistieke vrijheid en zitten de jonkies in de weg die de zaal voor de straat verruilen, liever ‘wij’ roepen dan ‘ik’ stamelen. Ziehier cliché nummer twee: de avantgarde van toen is de arrièregarde van thans omdat ze zich nog steeds opsluit in het reservaat van de autonome kunst dat de nieuwe generatie kunstenmakers massaal gedag zegt. Want die omarmt de Echte Problemen van vandaag: artistiek zelfbewustzijn maakt plaats voor sociaal en ecologisch engagement. Oh ja?

Centrum en periferie

Het mag kloppen dat ‘de tachtigers’ nog sterker in het model van de artiestauteur zitten en aan een oeuvre bouwen, terwijl vele van hun nazaten volatiele projectannex netwerkers zijn die zich liever niet willen vastpinnen op een welbepaalde stijl of thematiek. Dat is evengoed een zaak van individualisme: je wisselt van kompanen in functie van momentane interesses. En vooral maken niet alle nieuwkomers geëngageerde kunst: er zitten legio artiesten tussen die – vooruit dan maar – in Schoonheid geloven. Tegelijk is het een gotspe dat het gros van de gevestigde instellingen en kunstenaars aan artistieke navelstaarderij lijdt. Het Kaaitheater focust al jaren op de ecologische problematiek, tevens een weerkerende bezorgdheid in het werk van iemand als Anne Teresa De Keersmaeker. En de KVS trok onder Jan Goossens meermaals de stad in, zowel in Brussel als Kinshasa.

In termen van erkenning en overheidsmiddelen bestaan er binnen de Vlaamse podiumkunsten uiteraard een centrum en een periferie, met daartussen een erg brede middenberm. Anders dan Hillaert suggereert, maken evenwel niet alleen spelers uit de generatie van de jaren tachtig in het centrum de dienst uit. Of wie is thans bijvoorbeeld de institutioneel machtigste actor binnen de Vlaamse danswereld omdat hij zowel zijn eigen compagnie als het Ballet van Vlaanderen leidt? Juist: de in 1976 geboren Sidi Larbi Cherkaoui.

Het klein pastoorke

Transformeer een festival in een tijdelijk vluchtelingenkamp of eis dat iedere witte bezoeker zich door een anders gekleurd iemand laat vergezellen: dit soort voorstellen moet volgens Hillaert ‘de sector’ leren radicaliseren. Ze doen behalve onbeholpen vooral hypermoralistisch aan. In een passage van zijn ‘State of the Union’ die niet is opgenomen in de verkorte versie in De Standaard typeert Hillaert zichzelf dan ook ironisch als ‘een klein pastoorke’. De zelfkennis siert hem, maar de zelfscherts moet ook twee problemen toedekken. Allereerst: mag het soms nog over artistieke kwaliteit gaan? Hillaert mijdt die notie als de pest, maar ondertussen foefelt hij volop. Want impliciet promoveert hij sociaal of ecologisch engagement tot het doorslaggevende criterium om tussen goede en slechte voorstellingen, interessante en oninteressante kunstenaars te onderscheiden. Geëngageerde kunst bestaat, uiteraard. Maar wat maakt bijvoorbeeld een ecotheaterstuk tot een geslaagd kunstwerk? Toch niet enkel ontroering, mag ik hopen?

Hillaert-de-moralist trakteert ons tevens op een pleidooi voor meer solidariteit. Daar is op zich natuurlijk niets mis mee. Maar hoezo kunnen artistiek establishment en periferie elkaar om de hals vallen wanneer het om twee volstrekt uiteenlopende werelden gaat? Il faut le faire: eerst met opgeheven vingertje aan de hand van belegen clichés links en rechts harde tikken uitdelen en vervolgens pleiten voor meer verbinding. Van meet af aan insinueert Hillaert overigens dat er pecuniaire en andere belangentegenstellingen spelen. Dat zal kloppen, en het brengt ons meteen bij de hamvraag: welke belangen kunnen voor eenheid zorgen binnen de podiumkunsten en, breder, tussen dat artistieke veld en bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld?

Hillaert lijkt te geloven dat het preken van solidariteit volstaat om te ‘ampersanden’. Je moet toch geen sociologie hebben gestudeerd om te beseffen dat duurzame saamhorigheid niet kan zonder gedeelde belangen?

Rudi Laermans

Tags: , ,