het Theater Festival

Reacties op het interview over de vrouwenrollen in Risjaar Drei

wo 06 sep 2017

 

Dit weekend gingen actrices Mieke De Groote, Sanne Samira Hanssen en recensente Ciska Hoet in onze dagkrant een gesprek aan over de positie van de vrouw in het theater, naar aanleiding van Ciska’s recensie over Risjaar Drei. Ook na het gesprek bleven vele vragen onopgelost: hoe ga je vandaag om met repertoire? Moet elke voorstelling multicultureel, feministisch en geactualiseerd zijn? En wat is de positie van de recensent daarin? Enkele reacties.

Eline Van Lancker 

Zowel onze mailbox als Facebookfeed stonden roodgloeiend na de publicatie van het interview. Naast het eigenlijke onderwerp van het gesprek, regende het reacties over de manier waarop de communicatie verliep. Zelfs na een twee uur durend gesprek werd allerminst een consensus bereikt. ‘Ik heb op basis van dit interview eigenlijk niet het idee dat jullie een millimeter nader tot elkaar zijn gekomen, wat vooral te wijten is aan het onvermogen van de actrices om jou inhoudelijk van repliek te dienen’, reageert Nederlands theatercriticus Marijn Lems op de Facebookpagina van Ciska. Ook op onze wall verwijst hij naar ‘de gekwetste ego’s van de actrices’ die een inhoudelijke discussie zouden verhinderd hebben: ‘Hoe kan je in godsnaam beweren dat dit sterke vrouwenrollen zijn? Dat betekent nog niet dat ze niet goed gespeeld zijn, maar als je je in zo’n bochten moet wringen om kritiek te kunnen pareren moet je je toch maar eens achter de oren krabben.’

Dovemansgesprek

Een soortgelijke repliek kwam naar voren uit het poëtische antwoord van de TOCHT-groep. Met het mantra ‘Maar daar gaat het niet om’ kaarten ze aan dat het eigenlijke onderwerp ondergesneeuwd geraakte door tal van bijkomende argumenten. Zo worden het repetitieproces, de status van de canon, de groepssfeer en ontvangst door het publiek aangehaald als illegitieme elementen wat betreft de beeldvorming van de vrouw op de planken.

Acteur Benny Claessens schaart zich hierachter, maar anders dan de Tochters heeft hij hier ook een verklaring voor. ‘Ik vind dat van een (zonder twijfel ongewilde en goedbedoelde) arrogantie die ik dikwijls in Vlaamse stadtheaterstructuren heb mogen meemaken. Iemand probeert een grens te overschrijden met een vraagstelling die niet over Shakespeare gaat, maar over wat de positie van een vrouw binnen zo een verouderde structuur als de Vlaamse (en ik zeg wel degelijk Vlaams) sinds eeuwen betekent.  Van de andere twee vrouwen krijgt ze het deksel op de neus. Dat vind ik hallucinant.’ Daarnaast reikt Benny ook oplossingen aan in de hoop op een meer genuanceerd gesprek, in de vorm van enkele boekentips.

Bewust issue of blinde vlek?

Maar ook de actrices hebben enkele autoritaire stemmen in hun ‘kamp’. Katleen Van Langendonck, artistiek leider van Kaaitheater en uitgesproken feministe, heeft zich niet gestoord aan de vrouwonvriendelijkheid van Risjaar Drei. ‘Ik zag het stuk vanuit de ogen van Risjaar Drei, met ergens ook een heel feminiene Peter Van den Begin. Alles rond hem, ook de genderissues, pasten in dat plaatje. Een mimesis van hoe het ten tijde van Shakespeare was, maar hoe het ook nu nog veelal is.’

Al betekent dat niet dat ze Ciska’s opmerkingen irrelevant vindt. ‘Natuurlijk hoop ik met Ciska dat gender ooit wordt als een bloedgroep of een haarkleur, en besef ik dat we er nog niet zijn.’ Naast de gehoorde stemmen is ze vooral ook erg benieuwd naar wat de makers  hierover te vertellen hebben.  ‘Wat me interesseert is: was gender een issue tijdens de bewerking? Is er bewust over nagedacht en werd er dan voor deze enscenering gekozen? Of was het een blinde vlek die nu pas zichtbaar wordt?’

‘Met een genderbril naar voorstellingen kijken is altijd subjectief’, concludeert Kathleen tenslotte. Dat brengt ons alweer bij een volgende prangende vraag: verliest Ciska autoriteit als recensent omdat ze zelf werkzaam is bij een kenniscentrum voor gender en feminisme? Mag je als recensent verwachten dat elke voorstelling naast de artistieke kwaliteit ook voldoet aan maatschappelijke waarden die je zelf belangrijk vindt? Een recensie is geen representatieve blik voor het gehele publiek, maar zijn er ook grenzen aan de kleuring van die bril? Stof voor een nieuwe discussie dringt zich op.

Canon en repertoire

Los van de vrouwen in Risjaar Drei wierp Ciska Hoet ook de vraag op hoe je vandaag de dag moet omgaan met repertoire. In het interview werd die kwestie grotendeels in het ijle gelaten, maar achteraf terug opgepikt door Kleo van Ostade. In een ingezonden brief ontspint de dramaturge in spe een discours over het immer tijds- en plaatsgebonden karakter van repertoire. Historische stukken zijn volgens haar dan ook niet klakkeloos toepasbaar op onze tijd: ‘Ik geloof graag dat theater iets zegt over de wereld, over de tijden waarin we leven. Zo zegt Richard III bijvoorbeeld iets over machtsverhoudingen. Dat kan ook vandaag inzicht brengen, wat waarschijnlijk de trigger was om William Shakespeares stuk opnieuw te brengen. Maar het stuk zegt ook iets over man-vrouwverhoudingen. (…) De man-vrouwverhoudingen uit de theatercanon zijn in de meeste gevallen niet geactualiseerd, met deze reden: dat is niet het verhaal dat we willen vertellen. We willen het over de inhoudelijke thematiek hebben, wat dat over vandaag zegt. Maar hoe die gebracht wordt zegt ook veel over vandaag.’

In tegenstelling tot Sanne, die stelde dat de aantasting van Shakespeares originele tekst voor haar als heiligschennis geldt, is die herwerking volgens Kleo juist essentieel: ‘De theatercanon zien als onaantastbare meesterwerken is gevaarlijk, en artistiek weinig interessant. Ik weiger dit als een onoverkomelijk probleem te zien, maar als een uitdaging en een opening tot dialoog die eerder niet mogelijk was. Ik geloof oprecht dat deze sector ruimdenkend en creatief genoeg is om op een constructieve manier met deze canon om te gaan. Ook al beschouwt iedereen het als een meesterwerk: het is belangrijk steeds te herdenken, to read against the grain.’

Ten slotte schreef ook Wouter Hillaert een tekst over de actualisering van repertoire waar we enkele interessante inzichten kunnen puren. Belangrijk is voor hem het onderscheid tussen een ‘vastgelegde’ overlevering als een film of boek, waarbij de tijdsgeest onveranderlijk aanwezig blijft, en de vluchtigheid van theater. ‘Die noodzakelijke bemiddeling maakt van elke opvoering van Strauss of Strindberg vanzelf een actualisering, zo gaat de boutade. Maar zo simpel is het niet. Met die extra bemiddeling steekt ook een extra verantwoordelijkheid de kop op: niet enkel tegenover de schepper van toen, maar ook tegenover het publiek van nu.’

Vergelijkbaar met Ciska’s statement in het interview, pleit ook Hillaert ervoor dat actualisering van repertoire verder moet gaan dan een thematische overeenkomst met een hedendaagse problematiek: ‘”herkenbaar hedendaags” blijkt soms ook gewoon een verkleed verleden, een oma op pumps. Veel moderniseringen van de canon geraken niet verder dan een renovatie van de façade.’ Voor de duidelijkheid: Hillaert heeft het hier over Ibsen en niet over Risjaar Drei. Meerdere makers zijn in hetzelfde bedje ziek, wat nog maar eens benadrukt hoe breed het issue is.

Hoe moet het dan anders? Wouter Hillaert verwijst zelf naar het Pijler van de samenleving van Moeremans & Sons, waarin per personage een versie uit 1877 en 2017 letterlijk met elkaar in dialoog gaan. In hun Crashten Ibsen-saga zijn naast de kleding en omgeving ook de identiteit van de personages aan hedendaagse veranderingen geadapteerd: ‘een zwaar vertimmerde tekst, personages die zich radicaal bij de tijd tonen, knallende techno- of rap-momenten tussen de bedrijven door, en bewust aangedikte actuele discours als populisme of neoliberalisme bij de passende personages.’ Een verkrachting van onze mooie canon of net een noodzakelijke levensader voor een progressief theaterlandschap? Onze reactievloer staat open.

 

Lees hier de originele recensie van Ciska Hoet over Risjaar Drei.

Lees hier het interview met Ciska Hoet, Mieke De Groote en Sanne Samina Hanssen.

Lees hier een poëtische reactie van de TOCHT-ploeg.

Lees hier een ingezonden brief van Kleo Van Ostade.

Lees hier een reactie van Katleen Van Langendonck van Kaaitheater.

One Comment

  • Deze discussie, over repertoire, theatercanon en gender vindt ook in het amateurtoneel plaats. Binnen Streven Mortsel voerden we ellenlange gesprekken over de kwantitatieve verhouding mannen- en vrouwenrollen in repertoirestukken, over de canon mannelijke auteurs en hoe ze vrouwen en mannen schrijven en natuurlijk over regietheater.
    Het benieuwt me of ook andere gezelschappen dit proces of deze discussie herkennen.

    Het moet nu 20 jaar geleden zijn dat in Streven een zelfbewuste groep actrices zich verkiesbaar stelden voor het leescomité. Sindsdien kent het leescomité een gelijke genderverdeling en soms zelfs een meerderheid aan vrouwen. In de structuur van Streven adviseert het leescomité het bestuur over de te spelen stukken en de rolverdeling. Voor de actrices was het duidelijk, hoewel ze evenveel talent hadden als de acteurs kwamen ze minder aan bod. Dit had naar hun mening alles te maken met het repertoire en de verhouding tussen mannen- en vrouwenrollen: 4 diep gelaagde personages en 2 ondersteunende rollen. Dat is zowat de gangbare norm in het repertoire. De actrices van het leescomité gingen op zoek naar vrouwelijke auteurs. Streven speelt 4 stukken per seizoen en sinds 15 jaar wordt minstens 1 stuk per jaar vertolkt door een meerderheid aan actrices. De ‘clean house’ van Sarah Ruhl is hier een voorbeeld van en ging niet onopgemerkt aan ons publiek voorbij.

    Daarnaast storen sommige acteurs zich aan de manier waarop auteurs, mannen en vrouwen, schrijven. Bij Hedda Gabler bijvoorbeeld van Ibsen en ‘Thuis’ van Claus besprak de groep, want zo’n discussie overstijgt het leescomité, hoe vrouwen en mannen gerepresenteerd worden. Tot hiertoe voerden we net omwille van die representatie van vrouwen en mannen, beide stukken niet op. Het leek ons te moeilijk om in te grijpen in de schriftuur. Niemand vond tot hiertoe een invalshoek of een kapstok daarvoor.

    Die kapstok vonden we bijvoorbeeld wel, 10 jaar geleden, voor ‘Elisabeth II’ van Thomas Bernhard. De opvoering werd een interessant genderexperiment waarin de tekst geschreven voor vrouwen door mannen werd gebracht en de tekst geschreven voor mannen door vrouwen. Tijdens het proces bespraken we genderstereotypen, want het was niet de bedoeling om daarin te vervallen. Wel was het de bedoeling om datgene waar je als acteur, in de tekst voor het andere geslacht, geen blijf mee wist, te tonen. Zo zette de groep een eerste stap in het genderactualiseren van het repertoire. Het moet gezegd dat hier randvoorwaarden speelden. Zo vond in de decorploeg een gesprek plaats over grote machines (stukken met veel en zware decors) en de lege ruimte. Zo engageerde een kostuumontwerper zich om, voor de productie, de unisekskledij een vrouwelijke touch te geven in plaats van de doorgaans mannelijke . De groep had ook een voorzitter die experimenten een hand boven het hoofd hield. Hij schraagde zich achter actualiseringen.

    Nu, nog altijd, moet genderactualiseren, evenals etnische bezorgdheden, een blijvend en actief aandachtspunt zijn of er verandert niets. Faciliterende randvoorwaarden, zoals boven geschetst, spelen daarbij een belangrijke rol. ‘Race’ bijvoorbeeld van David Mamet zou een prachtig stuk zijn voor Streven. Daarmee zou de groep twee zwarte spelers moeten aantrekken en zich buigen over intersectionaliteit of kruispuntdenken. Man-vrouw is een ding. Blank-gekleurd én man-vrouw is nog een grotere uitdaging.

    Dominique Monchy Kiekens
    Theaterwetenschapster en politicologe

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Tags: , , , , , , , , ,