het Theater Festival

Leve het toneelspelen! (State of the Union 2018, van en door Sara De Roo)

vr 31 aug 2018

Sara De Roo © Tina Herbots

(mijn broer heeft me aangeraden te beginnen met een grap)

een staat van het theater.
hoe gaat het met het theater?
met het theater gaat het goed.
er worden prachtige voorstellingen gemaakt door jong en oud, wit en kleur, man en
vrouw en alles daar tussenin.
maar onder welke voorwaarden?
gaat het ook goed met de mensen die dat toneel maken en spelen?

ik ben een toneelspeler.
ik ben 25 jaar deel geweest van een collectief.
sinds dit jaar ben ik bewust freelance toneelspeler.

ik ben een vrouw.
in wat volgt, zal ik spreken over ‘de toneelspeler, zij speelt’.
om te vermijden dat ik voortdurend ‘hij/zij’ moet gebruiken, en omdat ik het nieuwe
non-binaire (gender-neutrale) voornaamwoord ‘hen’ nog niet in m’n syteem heb, kies ik
voor het vrouwelijke persoonlijk voornaamwoord. omdat ik zelf een vrouw ben en omdat
ik alles wat ik straks zeg, ook tegen mezelf zeg.
voor het zelfstandig naamwoord ‘toneelspeler’ kies ik de mannelijke vorm omdat ik dat
mooier vind dan ‘toneelspeelster’ en omdat ‘toneelspeler/ster’ teveel lijkt op
toneelspeel-ster… het wordt dus: ‘de toneelspeler, zij speelt toneel.’
ook het bezittelijk voornaamwoord gebruik ik in de vrouwelijke vorm ‘de toneelspeler,
zij ligt in haar luie nest’. het is even wennen maar ik heb het dan wel degelijk over
mannen en vrouwen en alles daartussenin.

ik ben een toneelspeler uit de tijd dat er maar 1,5 toneelspeler afstudeerde per jaar aan de
toneelschool van dora van der groen.
het was een tijd waarin er nog ensembles waren waaruit die 1,5 toneelspeler leek te
kunnen kiezen waar ze wilde werken. het was misschien niet altijd het geambieerde
toneel maar de vraag en het aanbod waren enigszins op mekaar afgestemd.
vandaag is de situatie anders.
in plaats van de 1,5 toneelspeler van 30 jaar geleden, studeren nu soms aan één school
wel 15 toneelkunstenaars af, spelers of makers. dat is 10 keer meer. wegens de simpele,
bekende rekensom: hoe meer studenten, hoe meer geld voor de opleiding. optellen en
afrekenen? vlaanderen is 4 toneelscholen rijk, reken maar uit. wat een massa
toneelspelers!

op zich is dat een geweldige evolutie. hoe meer kunstenaars hoe beter. de maatschappij
kan er alleen maar rijker van worden. maar er scheelt iets in de doorstroming van al deze
jonge tonelisten. de structuren schieten tekort.

nu ben ik sinds 3 jaar behalve toneelspeler ook artistiek co-coördinator van de
toneelschool waar ik zelf vandaan kom, samen met clara van den broek.
de opleiding heet officieel afstudeerrichting acteren, opleiding dramaen opereert sinds
2008 onder een hogeschool. acteren focust op spelen, op ensemble en op tekst. ik ben dus
mee verantwoordelijk voor die uitstroom.

drie jaar geleden is de bijl gezet in de projectsubsidies. wat ooit bedoeld was als een
stimulans voor vernieuwend, risicovol werk, is nu een kansspel geworden waarop de
toneelkunstenaar nog maar weinig hoop te vestigen heeft. jong-afgestudeerden zijn bij
gevolg veroordeeld tot eindeloos koffie drinken met zaal-uitbaters en
festivalorganisatoren (mannen en vrouwen dus) om wat co-productiegeld bijeen te
sprokkelen, in de hoop hun werk de wereld in te krijgen.

in gent heeft het afgelopen seizoen het vaste ensemble van het stadstheater plaats
gemaakt voor een urgent, spraakmakend project, maar niet één dat van plan is de
toneelspeler in ere te herstellen. regel 7 van het manifest van ntgent luidt: “minstens twee
van de acteurs op het podium mogen geen professionele acteurs zijn. dieren tellen niet
mee, maar zijn welkom.”

daarmee is het laatste ensemble van vlaanderen afgelopen seizoen ter ziele gegaan. (wie
had gedacht dat ik het nog eens voor ensembles zou opnemen.) het laatste vlaamse
stadstheater dat haar toneel-arbeiders, de toneelspelers, met het respect behandelde dat ze
verdienen, nl door hen een duurzaam contract te geven en een duurzaam artistiek gesprek
met hen aan te gaan, is verdwenen. je kan het betreuren dat het engagement van de
artistiek leider van dat huis zich niet uitstrekt tot zijn werkvolk.

zo zijn zowel korte als langere termijn-mogelijkheden voor de toneelspeler
verschrompeld. je kan je afvragen waarvoor je ze nog opleidt.
maar weinig jong afgestudeerden maken kans op een uitgebreide tournee; ook
uitmuntende alumni niet die in grote voorstellingen van grote huizen meespelen. doordat
er geen duurzame werkverbanden meer zijn, doordat iedereen freelancet, blijkt het niet
alleen hoe langer hoe moeilijker om een deftige repetitieperiode af te bakenen; de
tournees zijn navenant verbrokkeld over het seizoen, een keer spelen hier, een keer spelen
daar.
zo leer je niet toneelspelen. leren doe je door te doen. het ambacht gaat verloren.

de toneelspeler leert spelen door het te doen. op school maakt ze kennis met methodes,
ze wordt geholpen in de ontwikkeling van haar artistieke persoonlijkheid, ze krijgt
techniek en theorie, ze leert samenspelen en samenwerken, ze leert functioneren in een
groep en als ze wil, leert ze zelfs werken met een regisseur.
maar het is pas na het afstuderen dat de toneelspeler toneelspeler wordt.
dat wil zeggen, door lange tournees af te werken, in gezelschap. samen de hort op, de
auto of de bus in, de trein of godbetert ook het vliegtuig. om avond na avond haar verhaal
te vertellen, te leren wat de toneelspeler zelf nog niet wist, te tonen hoe
om te gaan met verworvenheden en tekortkomingen, hoe om te gaan met bijval en
afkeurig, met gulheid en zuinigheid, met intimiteiten – gewenst of ongewenst.

ze confronteert zichzelf en haar collega’s met elke keer een ander publiek, andere
reacties. ze neemt risico’s, gaat op haar bek en gaat de volgende avond weer op om het
anders aan te pakken.
de toneelspeler leert ook spelen als zij geen zin heeft, of ziek is, want dat hoort er nu
eenmaal bij. toneelspelen is leven en van leven heb je nooit vrijaf. ze speelt even goed
met weinig of met veel mensen in de zaal, verwelkomd door de programmator of niet.
de toneelspeler heeft soms zelfs het privilege om een voorstelling het seizoen erna
opnieuw te mogen spelen. door het verstrijken van de tijd ontdekt ze onvermoede
betekenissen in de tekst. ook als ze de voorstelling in een andere taal mag spelen en daar
hard voor studeert, ontdekt ze weer een nieuwe wereld die vervat ligt in het
oorspronkelijk gemaakte.
helaas weten weinigen wat de toneelspeler in die andere taalgebieden uitsteekt, in binnenof
buitenland, waar de weerklank soms groter is dat in eigen land. maar reken maar dat de
toneelspeler zich ontwikkelt en met volle teugen het toneelspelersleven in zich opneemt,
zich het ambacht verwerft.
een uitgebreide tournee geeft ook de voorstelling de mogelijkheid om te groeien. een
voorstelling op tournee wordt letterlijk en figuurlijk gedragen door de technici. zij
werken voortdurend mee aan de vormelijke en inhoudelijke ontwikkeling ervan. zij
bepalen mee het werk-ethos. telkens weer het decor opbouwend en afbrekend, ermee
door het land rijdend, nemen zij praktische én artistieke beslissingen.
een voorstelling moet de kans krijgen om een voorstelling te worden, moet kunnen rijpen.
ik kom natuurlijk uit een traditie waar weinig of niet gerepeteerd wordt, maar je mag
repeteren wat je wil, het is pas als er mensen in de zaal zitten dat je ontdekt wat je
gemaakt hebt.

ALS NU
het landschap zo vol is dat voorstellingen amper nog gespeeld raken – soms zelfs maar 2
of 3 keer – hoe staat het dan met de ontwikkeling van het toneel? een toneelspeler die niet
speelt, raakt toneelspeler-af. voorstellingen die amper gespeeld worden, krijgen het
karakter van een happening.
de vernieuwing bloeit. er zijn jonge makers. een maker is iets anders dan een speler. de
maker is geschoold in het maken, de speler in het spelen. vaak zijn de grenzen flou. zo
speelt de maker vaak haar eigen voorstelling, de toneelspeler maakt soms haar eigen stuk.
ik heb dat altijd een rare opdeling gevonden; de toneelspeler is haar eigen maker, is
souverein, zoals ht al zei. bij stan ben ik 25 jaar speler én maker geweest. op de
acteer-school hebben we nu niettemin meer aandacht voor maken , het ontvoogdt de
speler en vergroot jawel, haar werkkansen. misschien is het grootste verschil dat de speler
zich in de eerste plaats bedient van tekst.
de jonge maker blaast zuurstof in ons toneel. de jonge maker stelt bestaande vormen in
vraag. maar de jonge maker opereert vaak alleen en neemt alles op haar jonge schouders.
als ideale exponent van de neo-liberale maatschappij, doolt zij als goedkope werkkracht
alleen rond in het barre landschap van de podiumkunsten en verheugt zich zoals velen
onder ons al op een tourneetje van amper 10 voorstellingen. productiehuizen en
werkplaatsen leveren uitstekend werk, echter met de middelen die ze hebben.

het is opmerkelijk dat desondanks steeds meer jonge mensen zich willen inschrijven in
dat segment van de maatschappij dat niet wilt meedraaien in het bestaande systeem, dat
steeds meer jonge mensen school willen lopen waar je leert mens te zijn, leert kritisch
denken, je verbeelding gebruiken. elke afgestudeerde is goud waard voor de kunsten
en/of voor de samenleving. elke afgestudeerde voegt zich bij de steeds groter wordende
groep die zich verzet tegen het idee dat de mens ten dienste staat van de economie, tegen
de meritocratie. elke afgestudeerde zal zich – toneelmakend, -spelend of geen van beide –
de vragen blijven stellen waarmee ze op school in aanraking is gekomen. de kunstschool
als één groot subversief bastion.
elke afgestudeerde zal bijdragen aan de kracht van die alsmaar groter wordende groep
die geen genoegen neemt met het status quo, de groep mensen die door experiment werkt
aan een nieuwe samenleving.

hoe gaan we om met onze machteloosheid, met onze medeplichtigheid aan het onrecht
en de gruwel in de wereld? hoe gaan we om met de stigmatisering van mensen die een
andere kleur hebben, mensen die religieus zijn? hoe gaan we om met het feit dat we op de
hoogte zijn van alles, maar ondertussen gewoon verder doen? hoe gaan we om met onze
donkerste kant die roept ‘ik ben toch beter dan de ander’ én met onze angst dat het
tegendeel wel eens waar zou kunnen zijn, met onze fundamentele eenzaamheid.
hoe gaan we om met ons gebrek aan verbeelding om ons een nieuwe, hybride wereld te
kunnen voorstellen, gebaseerd op vertrouwen en nieuwsgierigheid, één die
vanzelfsprekend veelkleurig en ecologisch duurzaam is.
als we dit europese avondland willen heruitvinden, zullen we onze verbeelding moeten
gebruiken. we zullen moeten veranderen zoals niemand het voor mogelijk had geacht. we
zullen zekerheden moeten loslaten en het zal even duren voor we houvast zullen vinden
in het nieuwe.
en misschien dringt die verandering zich sneller op dan gedacht. we zullen misschien in
ijltempo een radicaal antwoord moeten vinden op hoe we een nieuwe samenleving
vormgeven.
ruud koornstra, de nederlandse transitiecommissaris, maakt de vergelijking met een land
in oorlog. als de nood hoog genoeg is, kan de hele industrie van een land in 3 maanden
transformeren naar een wapenindustrie. dat moet dus ook kunnen met hernieuwbare
energie.
dat moet dus ook kunnen met opvang van vluchtelingen? met het stoppen van de
middellandse zee-genocide die we allemaal schijnbaar normaal zijn gaan vinden?
we zijn het schijnbaar normaal gaan vinden.
we leven in maatschappelijke structuren waar niemand blij mee is. niet alleen kunstenaars
met hun belabberde statuut en hun leraren op de toneelschool; ook dokters, rechters,
journalisten, zakenlui, zelfs politici klagen over de woekeradministratie, de uitwas aan
wetgeving die de realiteit niet meer dient, maar tegenwerkt. we zijn het schijnbaar
normaal gaan vinden dat we met quasi elke euro die we uitgeven voor ons comfort, het
leven op het grootste deel van de aarde onmogelijk maken. we zijn het blijkbaar normaal
gaan vinden dat er een onderscheid gemaakt wordt in de waarde van een mensenleven,
dat we een zomerse duik nemen in een massagraf. dat we onszelf beter vinden,
belangrijker, slimmer, ontwikkelder, verlichter, onafhankelijker, vrijer, humaner, mooier,
individualistischer, rijker, rechtvaardiger, feministischer. maar ook dat we beter toneel
maken dan de anderen, dat we beter weten wat toneelspelen is, dat we betere stukken
schrijven en betere decors bedenken, kortom dat ons theater beter is. we zijn het
schijnbaar normaal gaan vinden.

what you do not know is the only thing you know
and what you own is what you do not own
and where you are is where you are not
t.s. eliot ‘four quartets’ (met dank aan vdm)

de toneelschool is helaas niet anders dan andere werkomgevingen. ook op de
toneelschool blijkt het grootste obstakel om te diversifiëren dat er gewoon niet aan
gedacht wordt. het is al geen reflex om het man/vrouw-evenwicht onder het korps te
bewaken, laat staan het wit/kleur-evenwicht. (my god, zeg ik dat goed?) het gaat al beter,
men wijst elkaar erop, maar we zijn er nog lang niet.
zo zijn we nog in het eerste aftastende stadium om het vak westerse toneelgeschiedenis
om te vormen tot wereldtoneelgeschiedenis , of gewoon toneelgeschiedenis . het is niet
genoeg om je docentenkorps half te diversifiëren (als dat al lukt); onze structuren, onze
manier van denken moet veranderen. zolang wij de ander alleen maar meten met onze
eigen maatstaven, zullen wij naast elkaar blijven leven. we zullen moeten leren niet de
enige maatstaf te zijn. we zullen anders moeten leren kijken.
laat ons onze esthetische kaders oprekken , onze premisses lossen, onze leitmotiven en
onze motto’s. laat ons ons kwetsbaar opstellen, bereid om een nieuwe vorm aan te
nemen. als we echt geloven in wat we beweren, nl een betere wereld, kunnen we zelf een
mogelijkheid tonen.

het freelancebestaan biedt vrijheid. je kan zelf je tijd indelen, beslist zelf welke
engagementen je aangaat.
maar er gaat ook een versnippering mee gepaard, een versnippering van tijd en aandacht.
ononderbroken repetitieperiodes van 2 maand, zoals dat ooit gebruikelijk was, worden
schaars omdat het werkvolk geld kost, maar ook omdat het steeds moeilijker is om een
groep mensen bij mekaar te krijgen. regelmatig ontbreekt er iemand die elders nog iets
moet afwerken of spelen, steeds vaker in film of tv-fictie (2 kunstvormen die me na aan
het hart liggen en waarmee we onze studenten steeds meer vertrouwd maken, maar de
ermee gepaard gaande personencultus staat het gemeenschapsvormende enigszins in de
weg. het heet niet voor niets een industrie.)
al gauw deinen de gecombineerde taken zo uit dat de arme toneelspeler zich de longen uit
het lijf rent om alle bazen tevreden te houden – en in het beste geval ook haar eigen
droom.
haar ogenschijnlijk minder fortuinlijke collega die werkloos thuis zit omdat ze de skills
mist om dat alles in haar eentje voor mekaar te krijgen – ondanks de lessen
ondernemerschap die ze op school kreeg – maar die ondertussen wel op haar dromen
broedt; die collega dus, loopt alle leuke baantjes mis die de ander met te weinig stokjes
voor teveel bordjes probeert draaiende te houden.

een kloof tussen arm en rijk, zeg maar. de arbeid wordt gemeten en geteld, vervolgens zo
kort mogelijk ingedeeld en uitbesteed aan zo weinig mogelijk werkkrachten. het werk
boet in aan kwaliteit want het wordt haastig gedaan door een overwerkte acteur die zich
door rollen en rolletjes rept.
theaters en festivals doen ook goed hun best om geen tijd te verspillen. in één etmaal
moet de toneelspeler tegenwoordig soms 3 maal òp, en ik bedoel met een avondvullende
voorstelling.

kunst blijft tellen op het tempo van de groei der planten.
hermand teirlinck (de tweede blanke man die ik citeer, excuus)

de kunstenaar heeft TIJD nodig om tot een gedachte te komen, tijd voor verveling en
inefficiëntie, kunstenaarsdenktijd, toneeldenktijd
om uit dat nulpunt een onmogelijkheid mogelijk te laten worden.
om niet in al haar haast in herhaling te vallen en structuur-bevestigend werk te gaan
maken.
werk dat de blik richt op iets onvermoeds, naar een gevaar, naar een mogelijke toekomst
kost tijd.
een toneelspeler kàn geen misbruik maken van haar tijd. elke pint die ze drinkt, is werk,
elke mens die ze ziet of spreekt, kan de verbeelding openbreken en aanleiding zijn voor
een gedachte. voor een toneelspeler is alles werk want alles is spelen. leven is spelen.
leve het spelen. de toneelspeler is voortdurend aan het werk. haar ademen is haar werk,
haar kijken, haar spreken, haar zijn.

het kunstenaarsstatuut zit ondertussen zo vol vergrendelingen dat velen er wanhopig
van worden, ikzelf incluis. is het ondenkbaar om het uitgeholde kunstenaarsstatuut om te
vormen? naast de grote wereldvraagstukken lijkt het een fait-divers; op een maand zou
het toch moeten kunnen…
maar het vraagt een nieuwe aandacht, de aandacht voor traagheid tegenover snelheid,
voor verveling tegenover actie, pijn tegenover uiterlijk plezier. een nieuwe wereld vraagt
een nieuw soort aandacht.

toneelspelers, bundel de krachten. vanaf nu spelen we alleen nog maar in groep. het zal
gemeenschapsinspirerend zijn en er zijn meteen meer spelers op de planken. jawel, ik heb
het over het collectief!
het collectief van de jaren ‘90 is uit de mode. men vindt het een log overlegmodel
dat gespecialiseerd is in onmodieuze zaken als artistieke duurzaamheid, verdieping en
continuïteit. ik kan met kennis van zaken zeggen dat het collectief een ideale omgeving is
voor een toneelspeler om haar ambacht te ontwikkelen. om alle facetten van het maken
en spelen onder de knie te krijgen. in het collectief ontdek je wie je bent, als kunstenaar
en ook als mens.
het collectief van de jaren ‘90 krijgt andere vormen. het is uitgedijd in aantal
leden, interdisciplinairder geworden en losvaster van engagement. het bestaat niet meer
alleen uit toneelspelers; allerhande kunstenaars kunnen losvast betrokken zijn en gaan al
dan niet mee op. het is diverser geworden. het heeft zich aangepast aan deze tijd. het is
waarschijnlijk ook beter bestand tegen deze tijd. of misschien is het andersom, misschien
laat deze tijd alleen zo’n losvaste samenwerkingen toe vermits er weinig vergoeding
tegenover staat. een collectief kost geld. mensen kosten geld, veel mensen kosten veel
geld. ik kijk dan ook met hoop en bewondering naar de koekelbergse alliantie van
knutselaars (met een 16-koppige kern!) en in nederland naar de theatertroep (10-koppig),
twee grote, jonge toneelgroepen die ondanks de versnipperde bezigheden van de leden,
nu toch al enkele jaren het hoofd boven water houden met spannend toneel. zij tonen ons
niet alleen hoe je samen kan spelen en maken, maar ook hoe je samen kan werken, kan
leven.
dus bundel de krachten, toneelspelers aller landen, verenigt u, in ensembles en
collectieven. engageer u voor mekaar, voor een gemeenschappelijk werk, ga samen de
hort op of betrek een pand, en werk duurzaam, streef naar continuïteit. van alle
kunstenaars hoeven wij NIET ALLEEN door de modder te ploeteren. het is juist de
schoonheid van onze ambacht en onze kunst dat wij onze tijd SAMEN doorbrengen.

ik geloof
(over rituelen had ik het ook nog willen hebben, en over toneel zonder publiek, en over
dat er te weinig nieuwe stukken worden geschreven in vlaanderen, en dat er in nederland
wel nog ensembles bestaan en schrijvers die een toneel-oeuvre bij mekaar aan ’t pennen
zijn, en dat het vlaamse en het nederlandse theaterfestival weer moeten fuseren. en over
passie, de grondstof van de toneelspeler, dat we moeten oppassen niet in preutse tijden te
belanden, een ‘nee’ is een ‘nee’ maar docenten moeten met hun studenten op café kunnen
blijven gaan / maar het is genoeg nu, ik rond af)
ik geloof dus. ik geloof
dat toneelspelers de maatschappij hints kunnen geven. toneelspelers zijn uitvinders en
zoals gezegd, ze werken samen, daar zijn velen uit andere disciplines jaloers op. wij zijn
geen eenzame schilders in een atelier, geen schrijvers achter een bureau. ons werkterrein
is de groep. wij vertoeven samen in de repetitieruimte, wij staan samen op de scène. wij
vertegenwoordigen de onenigheid. wij leren voortdurend wat het is om om te gaan met
verschillende meningen, met verschillen. de toneelspeler zal haar souvereiniteit nooit
opgeven, zij zal bij haar standpunt blijven en haar droom verdedigen, maar zij zal op de
hoogte zijn van alle andere meningen&dromen van haar collega’s en die respecteren.
sterker nog, het meningsverschil is de voedingsbodem voor het werk, voor het maken en
het spelen van elke voorstelling.
daar komt nog bij dat goed samenspelen gebaseerd is op het evenmin modieuze
vertrouwen. ook als je tegenspeler je een loer draait, moet je er vanuit kunnen gaan dat
zij dat doet om de voorstelling spannender te maken. dat lukt natuurlijk niet altijd en het
stuift wel eens in kleedkamers ten lande. maar aan de basis van het werk ligt de zoektocht
naar dat vertrouwen, om te kunnen zijn wie je bent, tegenover de ander die ook is wie ze
is of speelt; van welke kleur, religie, gender of wat dan ook. het vertrouwen dat nodig is
om oude vormen los te laten en nieuwe te vinden.
laat ons samen werk maken dat een mogelijkheid, een mal, een prototype kan zijn voor
een andere samenleving, één die we nooit hadden durven dromen. werk dat ons op een
idee kan brengen. laat ons al samenwerkende, al knutselende, tonen dat we niet in zo’n
bange wereld leven als men denkt.

met dank aan johan, siska, raf, otta, wouter, sacha, guy, kathleen, tobias, hector, tine, luk,
selm en damiaan

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Tags: ,