het Theater Festival

‘Een kind wil zijn vader niet horen spreken over de dood’

vr 31 aug 2018

Een bende kinderen klopt vanuit de refter in het Brusselse theaterhuis BRONKS tegen het raam. Vettige vingers, platgedrukte neuzen en guitige blikken verdringen elkaar, terwijl de vaste scenograaf en vormgever van het huis, Jan De Brabander, onverstoorbaar verder praat over zijn voorstelling Geef mijn hand terug. Jan maakte de voorstelling (samen met acteur en toneelschrijver Joris van de Brande) naar aanleiding van de ziekte die een aantal jaar geleden bij hem werd gediagnosticeerd.    

Xandry van den Besselaar

©FKPH

Dag Jan, vanwaar de titel van deze voorstelling?

Jan De Brabander: Parkinson is het eerst merkbaar in de hand. Mijn been sleept, maar van je hand heb je toch het meest last. Mijn oude hand had ik toch wel graag terug gewild…

Wanneer hoorde je dat je ziek was?

Daar moet ik even heel hard voor rekenen… Zeven of acht jaar geleden? Nu is het zo dat als de dokter zegt dat je de ziekte van Parkinson hebt, je eigenlijk al een tijdje ziek bent. De ziekte was er al, alleen nog niet merkbaar. Een tekenend moment voor mij was bijvoorbeeld dat mijn vrouw en ik achter de computer zaten. Op Wikipedia staat een man in de typische houding van een Parkinson patiënt: een beetje voorovergebogen, met zijn hand dicht bij zijn lichaam. Ik viel samen met die tekening. Ik wist perfect hoe die man zich voelde, ik voelde dat mijn lichaam hetzelfde meemaakte. En dan bleek dus ook dat het zo was… Plots hangt er een wolk boven je hoofd: niemand kan je zeggen wat er gaat gebeuren. Natuurlijk is er een standaard verloop van de ziekte, maar toch is dat voor iedereen anders. Er zijn veel erge dingen om naar uit te kijken. (grimast) Al is dat misschien wat raar gezegd, ‘om naar uit te kijken’. Tegelijkertijd moet je ook een beetje doen alsof het niet waar is.

Hoe kwam je dan tot het idee om er een voorstelling over te maken? 

Dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Ik vond het geen slecht idee om een voorstelling te maken over dit thema: het noodlot of ongeneeslijke ziektes. Je kunt je omringen met zoveel ‘beschermende maatregelen’, maar helemaal veilig ben je nooit. Het kan iedereen overkomen, zonder dat daar een reden voor bestaat, zonder dat je ergens voor gestraft moet worden.    

Voelt je ziekte soms als een straf?

Het moeilijkste is dat er dingen veranderen. Ik ben vader van twee kinderen en er zijn een aantal dingen die ik niet meer zo gemakkelijk met hen kan doen. Als ik bijvoorbeeld ga zwemmen met de kinderen, dan hou ik dat niet lang vol. Omdat zo’n zwembad te druk is. En soms denk ik dan wel: ‘als ik geen Parkinson had, dan zou ik….’

Hoe doe je dat, een voorstelling maken over je eigen ziekte?

Dat is allemaal vanzelf gegaan. Alle eer aan Joris van de Brande! Met hem heb ik veel gepraat en hij heeft me ook veel vragen gesteld. In het begin schreven we nog allebei, tot ik merkte dat ik Joris probeerde na te doen. (lacht) Dat trok op niet veel! Het initiële idee was ook niet per se een theatervoorstelling. Joris heeft zich het verhaal toegeëigend. De eerste voorstellingen heb ik zelf gespeeld, maar op een bepaald punt heb ik toch gevraagd me te laten vervangen door die andere Joris: Joris Hessels.

Hoe kwam dat?

Ik stond op scène regelmatig met mijn mond vol tanden, bijvoorbeeld omdat ik de tekst vergat. Sommige toeschouwers kwamen na de voorstelling zeggen dat ze het zo mooi vonden net omdat het zo echt en eerlijk was. Maar voor mij is dat ‘echte’ ook écht, dat is niet leuk of aangenaam om te beleven. Het is een theatertekst, je moet die elke keer opnieuw kunnen zeggen, je moet die elke keer weer aan een publiek kunnen geven.

 

©FKPH

 

Hoe ga je om met die spanning tussen fictie en harde realiteit?

Dat komt met vlagen wel terug in mijn gezicht. Maar tijdens het werken had ik daar eigenlijk geen last van, het is natuurlijk ook een manier om er afstand van te nemen. Tijdens het werken keek ik meer als een buitenstaander naar mezelf. Maar we hebben zeker gewikt en gewogen wat er in de voorstelling moest komen! Je bent tenslotte een voorstelling aan het maken, die vraagt zijn eigen verloop. We hadden veel materiaal, sommige dingen passen en sommige dingen niet. Het is trouwens gek om publiek in de zaal te hebben zitten die je kent: dan kijk je een beetje door hun ogen, dat maakt het elke keer opnieuw spannend. Het is natuurlijk een moeilijk onderwerp en niemand weet goed hoe ermee om te gaan: je reageert niet altijd gepast, soms zelfs stuntelig, zo zit de mens nu eenmaal in elkaar. Joris heeft veel van die situaties neergepend. Dat vond ik heel bijzonder, dat er na de voorstelling mensen naar me toe kwamen om me te vertellen hoe ongelooflijk herkenbaar ze het vonden. Mensen wachten op een signaal, om het over de ziekte te kunnen hebben. Zolang je dat niet geeft, reageren mensen niet op je ziekte.

Fungeert de voorstelling als signaal?

Inmiddels vertel ik het aan mensen die ik beter leer kennen. Temeer omdat het een aantal gevolgen heeft. Soms loop ik over straat en denk ik dat mensen een zatlap in me zien. Ik heb dat al vaker gehoord van patiënten. Als er aan de kassa een man een pintje komt kopen, en die haalt trillend zijn centen uit zijn zak, dan denkt iedereen natuurlijk ‘die heeft dringend zijn shot nodig’. Daar komt de nodige gêne aan te pas.

Waarom de keuze om een voorstelling te maken voor kinderen?

Ik denk eigenlijk niet dat daar zo’n groot verschil in zit. Wel is het belangrijk om er een minimumleeftijd op te zetten. Ik heb een dochter van tien jaar oud en een zoontje van zeven jaar oud. Zij hebben allebei de voorstelling gezien, maar mijn zoon is er toch even niet goed van geweest. Die keek naar mij en tegelijkertijd werd er in de voorstelling gesproken over de dood. Dat wil je als kind natuurlijk niet over je vader horen.

De voorstelling is een gesprek tussen twee vrienden. Vanwaar die keuze?

Ik heb daar niet over nagedacht. Het is voor mij vertrokken vanuit de Tsjecho-Slovaakse poppenanimatieserie Buurman en Buurman. Ik ben daar een enorme fan van. Voor mij vertegenwoordigen zij de wereld van de ‘knutselmens’, die zelf zijn duivenkot in zijn achtertuin bouwt. De mottige achterkanten van Belgische huizen vind ik soms zo ontroerend schoon. Dat moest er voor mij op een of andere manier in. Dat heeft ook met kapot zijn te maken. Herstellen, uw plan trekken, oplappen. Niet een professional bellen die een put graaft voor een stevige fundering zodat het huis er tot in het oneindige staat, maar een kot dat af en toe scheef zakt. Vandaar is dat idee van de twee vrienden vertrokken. En dat is een goede verhouding, vind ik. Het is dicht bij elkaar, maar het heeft niet de emotionaliteit van een ouder-kindrelatie. Met vrienden onder elkaar kan je vrijer met elkaar praten. De voorstelling heeft het gesprek in mijn dichte vrienden- of familiekring een stuk eenvoudiger gemaakt. Omdat ik mijn ziekte zodanig in de kijker zet, kan het niet anders dan bespreekbaar zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Tags: , ,