het Theater Festival

De Staat van Stijn

vr 07 sep 2018

Wanneer we hem aan het einde van een lange schrijfdag opbellen, klinkt toneelauteur en regisseur Stijn Devillé opmerkelijk vrolijk. Frappant, want zijn Staat van de Theatertekst, die hij voor de uitreiking van de Toneelschrijfprijs 2018 zal uitspreken, stemt toch eerder somber. Wij vroegen meer uitleg bij vijf fragmenten uit zijn speech.   

Xandry van den Besselaar 

(c) Katrijn Van Giel

 

‘Toen een paar honderd jaar later de stoommachine de drukpersen liet rollen, nam de scholingsgraad toe en begonnen mensen de feuilletons van Dickens in de krant te lezen. Toen was het gedaan met het hoge aanzien voor de toneelschrijver. De romancier won het pleit. Shakespeare is dead.’

Kan daar volgens jou opnieuw verandering in komen?

Stijn Devillé: Ik denk het niet, maar dat vind ik ook niet zo erg. Ik vind het wél jammer dat de tendens ook binnen de literatuurkritiek zichtbaar is. Theaterteksten worden niet besproken. Zelfs in literaire tijdschriften komt er maar eens om de zoveel tijd een nummer uit dat gewijd is aan de toneelliteratuur. De toneeltekst vraagt om verbeelding, maar is net zo goed leesbaar als een gedicht. De kwaliteit is even groot.

In de Lage Landen bestaat geen eeuwenoude teksttraditie, er wordt vaak slordig omgesprongen met tekst in het theater. Er worden tegenwoordig bovendien hele goede voorstellingen gemaakt, zonder dat daar tekst voor nodig is. Dat is een verworvenheid van het hedendaagse theater en dat is fantastisch! Maar je merkt dat het statuut van de tekst daar wat dubbelzinnig door is geworden. Goed theater is niet noodzakelijk nog verbonden met een goede tekst. Dat maakt dat theatermakers zelf ook nonchalanter omspringen met het genereren van tekst.

‘Theater als plek van dialoog, waar we samenleven, als plek waar ideeën worden uitgewisseld, en dus als plek van democratie. Dat is voor mij ook de reden waarom het toneel over vandaag moet gaan, over hier en nu. Wat ons nu aanbelangt. Wat ons nu bezighoudt. Wat ons de adem afsnijdt.’

Bij jouw gezelschap Het nieuwstedelijk gebruiken jullie nauwelijks bestaand materiaal. Waarom niet?

Heel af en toe bewerken we wel een roman. Als dat gebeurt, moet het een tekst zijn die we zelf hadden willen schrijven, maar al geschreven is. Die moet bovendien altijd nog eens door onze handen gaan.

Maar meestal schrijven we dus onze eigen teksten. Dat heeft te maken met de wil je eigen mededeling te doen, het te willen hebben over deze tijd en wat er vandaag om ons heen gebeurt. Adriaan Van Aken (ook regisseur bij Het nieuwstedelijk, red.) en ik hebben ons hele leven al teksten geschreven, maar het idee van schrijverschap is pas gaandeweg gekomen. In het schrijven zijn we altijd zeer kritisch geweest, voor onszelf en elkaar. We schrijven de teksten vooraleer het repetitieproces begint, natuurlijk wordt daar wel aan geschaafd tijdens de repetities, maar eigenlijk verandert de tekst niet wezenlijk.

 

(c) Boumediene Belbachir

 

‘Ik heb, denk ik, het meest over toneelschrijven geleerd door met acteurs te werken. Een roman­schrijver krijgt van de uitgeverij een redacteur toegewezen. Eéntje. Een toneelschrijver krijgt evenveel redacteurs als hij personages heeft. Waarom zeg ik dit zo? Waarom kan het niet zo?’

Op welke manier beïnvloedt regisseren en het werken met acteurs je tekst?

In heel grote mate. Ik neem mijn métier als theatermaker enorm mee in het schrijven. Ik heb bijvoorbeeld heel lang schrik gehad om dialogen te schrijven. Tot aan Hitler is dood (stuk uit 2009 waarvoor Devillé de Taalunie Toneelschrijfprijs won, red.) ben ik dat eigenlijk een beetje uit de weg gegaan. Tot dan toe waren mijn stukken vooral door elkaar geweven monologen of koorzangen. En zelfs in Hitler is dood zitten nog grote, eerder beschrijvende monologen. Pas bij de trilogie Hebzucht, Angst & Hoop (geschreven tussen 2012-2015, red.) ben ik echt dialogen gaan schrijven en dan bleek ik er ook nog eens heel goed in te zijn. (lacht) Ik ben ervan overtuigd dat ik dat op de vloer geleerd heb, doordat ik theatermaker ben.

‘Ik ben er nog niet uit of ik dat gebrek aan een echte toneelschrijfopleiding zo dramatisch vind. Stel je voor dat we een opleiding zouden hebben: wat zijn dan de beroepskansen voor die nieuwe, jonge, frisse gediplomeerde toneelschrijvers? Er is geen gezelschap in Vlaanderen dat hun stukken zal willen spelen. Of wel?’

Is het geen gemis dat er in Vlaanderen geen specifieke toneelschrijfopleiding bestaat?

Soms denk ik van wel. Ik heb de afgelopen jaren als gast­docent een aantal keer lesgegeven aan de opleiding Woordkunst van het Conservatorium in Antwerpen en aan LUCA Drama in Leuven. Dan merk je dat er studenten zitten met een zeker schrijf­talent, die heel snel dingen oppikken en waarvan je denkt: ‘dat zou nog verder ontwikkeld of verder gecoacht moeten worden’. In die zin denk ik dat een opleiding zeker zinvol is.

Maar aansluitend op wat Sara de Roo in haar State of the Union zei over acteurs: er studeren 45 tot 60 acteurs per jaar af, waar moeten al die mensen naartoe? Waar is er werk? In Franstalig België is dat zelfs nog erger! Daar studeert er nog een veelvoud af. Op hun diploma staat dan: ‘comédien/ animateur’. Dat zegt het ook meteen: ze zijn niet alleen acteurs, ze zijn ook nog animatoren. Die moeten dan opdraven in Walibi in een Kangoeroepak of in Plopsaland als Kabouter Plop. Maar daar leidt je toch geen acteurs voor op?!

Die tristesse overvalt mij een beetje. Als er maar zo weinig theaterteksten worden opgevoerd van amper nog jonge schrijvers… Er zijn maar heel weinig huizen die zich kunnen inlaten met het produceren van nieuw theaterwerk als het niet van hun eigen huismaker is. Dus voor autonome toneelschrijvers is er eigenlijk heel weinig werk. Om niet te zeggen: geen. Dat stemt me niet zo hoopvol.

‘Niet alleen is er nood aan diversere stemmen bij de auteurs, maar ook bij de personages.’

Wat gaat er door dat gebrek aan diversiteit verloren?

Veel talent. Dat is een hele grote groep mensen die niet vertegenwoordigd is binnen ons theaterlandschap, omdat ze het aanvoelen als een gesloten circuit. Daarvan zijn we ons misschien niet bewust. Of misschien denken we ook wel ongelooflijk open te zijn, maar dat blijkt dus niet zo te zijn. Als ik zeg dat ik vind dat het theater moet gaan over wat er om ons heen gebeurt, dan denk ik dat er heel veel om ons heen gebeurt dat wij niet zien, doordat we bepaalde bevolkingsgroepen niet aanspreken en er niet mee in contact komen. Gemis ook aan dialoog. Theater is net een plek waar we in dialoog kunnen gaan met andere mensen. Waar we onze gedachten, onze problemen, onze verlangens kunnen uiten en kunnen delen. En het zou fijn zijn om dat te kunnen doen met meer mensen.

Tenslotte, je spreekt vlak voor de Toneelschrijfprijs wordt uitgereikt. Waar moet een goede theatertekst aan voldoen?

Ik heb daar zelf een aantal criteria voor. Voor mij heeft dat te maken met de compositie van een tekst, hoe een tekst is opgebouwd, of er muzikaliteit in zit. Maar een tekst moet evengoed niet alleen lees- of hoorbaar zijn, maar moet ook voelbaar zijn. Dat is een laag die je niet zomaar op papier zet, dat is echt tussen de regels schrijven. Tenslotte vind ik de her-opvoerbaarheid ook belangrijk: is de tekst los te zien van de uitvoering nu? Is de tekst los te zien van de uitvoerder? Kan de tekst op zich staan? Heeft de tekst een autonoom statuut? Kan de tekst door andere spelers worden gespeeld? Dat zijn wel dingen die ik belangrijk vind aan een goede tekst.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Tags: , ,