het Theater Festival

De kracht van het denkbeeldige – een interpretatie van ‘Eg er vinden’

di 10 sep 2019

Maandag speelden Matthias de Koning en Damiaan De Schrijver Eg er vinden, Ik ben de wind in CAMPO, vandaag doen ze dat opnieuw. Het stuk slaagt erin veel te zeggen met zeer weinig woorden en middelen. Tenminste, die indruk krijg je, wanneer tijdens de stiltes je gedachten over elkaar heen blijven tuimelen. Maar wat zegt het stuk precies? Een poging tot interpretatie.

Emmanuel van der Beek

© Tim Wouters

Op de scène staat bijna niets. Een paar planken suggereren een boot, er zijn twee krukjes. Daarop zitten de twee heren, voorzien van bier, water en sigaren. Ze hebben geen namen en worden in het script aangeduid als de Een (Matthias de Koning) en de Ander (Damiaan De Schrijver).

Eg er vinden / Ik ben de wind (2007) is een stuk van de Noorse auteur Jon Fosse (1959). Op basis van de vertaling van Maaike van Rijn maakten De Koning (Maatschappij Discordia) en De Schrijver (tg STAN) hun eigen versie, die dicht bij de oorspronkelijke tekst blijft. 

Eg er vinden is een sober stuk. Zelden tellen de regels meer dan een handvol woorden. Met die beperkte set woorden bouwen ze de hele ruimte. Buiten de tekst is er bijna niets. De Koning en De Schrijver blijven trouw aan de instructie helemaal vooraan in het script: ‘Ik ben de wind speelt zich af in een denkbeeldige, summier weergegeven boot. De handeling is eveneens denkbeeldig en moet niet uitgevoerd, maar verbeeld worden.’

‘Het zijn maar woorden’

De eerste dialogen hebben iets van een doktersbezoek. De Een, rechts op scène, probeert woorden te vinden om de Ander, links op scène, duidelijk te maken wat er in hem omgaat. Die pogingen draaien op niets uit. Hoe preciezer hij zijn korte omschrijvingen probeert te maken, des te harder botst hij op de limieten van wat hij in woorden kan vatten.

Aan de ene kant vindt hij geen woorden om de realiteit te omschrijven (‘daar is immers geen woord voor’), aan de andere kant drukken de woorden die hij vindt nooit uit wat hij bedoelt (‘het zijn maar woorden / gewoon iets dat je zegt’). Ook metaforen schieten tekort. Elk beeld dat de Een opbouwt (hij probeert zijn gemoed te omschrijven als een betonnen wand) wordt topzwaar en valt uiteindelijk om. Hun gesprek is zoals hun eigen boottocht: ze dobberen rond op het water, maar slagen er niet in om aan te meren.

In die zin is de enige noot van de vertaler in de tekstuitgave veelzeggend. Van Rijn wijst erop dat veel zinnen beginnen met ‘ja’, maar dat dat woord veel verschillende betekenissen kan uitdrukken. Om maar te zeggen, achter de beperkte set woorden waar de personages zich op beroepen, gaan veel betekenissen schuil. Zo veel, dat er voor de Een uiteindelijk niets meer zal overblijven.

© Tim Wouters

‘We kunnen hier toch niet gewoon maar blijven’

Het hele stuk voelt als een langgerekte pauze. De twee heren dobberen op zee – wachten ze op iemand? –, kijken naar de kust en proberen vergeefs vat te krijgen op hun bestaan. Ook in de tekst zelf vallen geregeld pauzes, die nauwkeurig aangeduid worden in het script.

Op de momenten waarop niets gezegd wordt, gebeurt het meest. Dan tollen de gedachten van de personages als het ware voor onze ogen en resoneren ze in nieuwe, onuitgesproken gedachten. Na afloop merk je dat veel van wat je van de personages denkt te weten, helemaal nooit gezegd is.

De stilte wordt ook op een andere manier meer dan een leegte tussen de woorden. Ze doet me denken aan de stilte waar Joost Zwagerman naar op zoek is in zijn essaybundel De stilte van het licht. Zwagerman onderzoekt hoe schilders erin slagen de stilte in hun doeken vast te leggen. De stilte die Zwagerman vindt, valt niet samen met een rustpunt, maar integendeel met een dringend gevoel van onbehagen.

Of hij houdt van de stilte, vraagt de Ander aan de Een, die geen antwoord weet op die vraag. Aan de ene kant vermijdt hij de stilte om niet naar zichzelf te moeten luisteren (‘dan word ik zo zwaar / dat ik me bijna niet meer bewegen kan’), aan de andere kant wordt hij ertoe aangetrokken, omdat de stilte zonder woorden is. Daarom houdt hij van de zee, die volgens hem, ook luid ruisend, stil kan zijn, omdat ze ontdaan is van taal.

Dat verlangen naar stilte sluit aan bij wat Zwagerman omschrijft als het verlangen er niet te zijn. Bij de Een lijkt dat verlangen het gevolg van een tragisch inzicht. Hij doorprikt het dunne laagje taal, waardoor de betekenis van de wereld hem ontglipt. Achter de taal vindt hij niets dan een grote, zinloze leegte. Dan is het nog een kwestie van tijd voor hij besluit te doen waar hij altijd al bang voor was: van de boot te springen.

‘Kijk daar / daar verderop’

Of de Ander het inzicht in de zinloosheid deelt, komen we niet te weten. Het hele stuk lang lijkt hij niet echt vat te krijgen op het onbehagen van zijn vriend. Ook hij merkt dat de taal tekort schiet, maar blijft vol overgave proberen zijn vriend te begrijpen en zijn eigen angst onder woorden te brengen.

Maar laten we even aannemen dat ook de Ander zich bewust is van de verpletterende leegte die schuilgaat achter het dunne laagje taal. Dan krijgt de Ander plots een andere gedaante: niet die van iemand die vergeefs probeert zijn vriend te begrijpen, maar wel van iemand die, ondanks zijn tragische inzicht, in de taal een bondgenoot ziet om de wereld vorm te geven.

Zo bekeken krijgt de Ander de gedaante van de absurde held. Dan wordt hij de Sisyphus die de steen – sigaren rokend als een fabrieksschoorsteen – de berg opduwt, die de absurditeit in de ogen kijkt en zijn middelvinger opsteekt.

Beide personages doorprikken de taal, maar trekken daar andere conclusies uit. Gelooft de Een dat achter de taal niets schuilgaat dan een absurde en betekenisloze leegte, de Ander vervangt die leegte door een geloof dat de taal in staat is een vitale illusie staande te houden.

Zonder dat geloof zou ook het stuk zelf in elkaar vallen. De illusie die de acteurs scheppen is denkbeeldig en bestaat uit niets dan woorden. Nergens wordt ze ondersteund door handelingen of gebaren. Op die manier viert het stuk de constructie van de taal, die in een denkbeeldige wereld betekenis kan geven aan wat vormeloos is. Misschien schuilt daarin de kracht van het denkbeeldige: ons op afstand te houden van een absurde en betekenisloze leegte.

© Tim Wouters

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Tags: , , ,