
Stel je kandidaat voor de dag van de maker 2023
31 mei 2023
do 09 sep 2021
Jane Stuhlmacher
De eerste keer dat ik muziek hoorde van Debussy stond ik in een rode keuken in Amsterdam. Ik was veertien jaar oud en mijn eerste vriendje had de plaat van zijn vader op de speler gelegd en was naast me komen zitten aan de eettafel. ‘Volgens mij gaat het over de maan’, zei hij. Ik was verliefd en kon me op dat moment geen tonen voorstellen die mijn gevoelens beter vertaalden dan die van Clair de Lune.
Op het podium in DE SINGEL danst Lisbeth Gruwez op Debussy. De noten die pianiste Claire Chevallier uit de vleugel tovert, tillen de voeten en de armen van Lisbeth op en laten haar over het podium bewegen. Haar lichaam vertaalt de muziek, zoals de muziek dat zoveel jaren terug voor mijn gevoelens deed. Terwijl zij zoeken naar de ruimte tussen de noten, begeef ik mij tijdens het kijken naar het stuk langzaam en onbedoeld naar een andere ruimte.
Ik sluit mijn ogen en ben jong en terug in die keuken. Mijn eerste lief zit weer naast me, en voor ik het weet, pakt hij mijn hand vast en vraagt hij me ten dans. Wat moeilijk en verlegen sta ik op en leg ik mijn armen één voor één op zijn schouders. We bewegen nauwelijks, maar noemen het toch dansen. Als het stuk een hoogtepunt bereikt en de noten met elkaar versmelten alsof ze afzonderlijk niet meer kunnen bestaan, kijkt hij me aan en geeft hij me een kus. Het is een avond in 2013 en of de maan echt schijnt, weet ik niet, maar zo heb ik het wel onthouden.
Als ik mijn ogen en mijn oren weer open, is Lisbeth weer degene die danst. De oude stoffige platenspeler is een glanzende vleugel en het is niet mijn eerste liefde die hem doet spelen, maar het zijn de handen van Claire. Volgens mij gaat het over een tuin in de regen. Het is avond, 2021, en er is een nieuwe maan vannacht. Door het donker zie je hem niet, maar Debussy laat wel vaker dingen verschijnen.