het Theater Festival

17 gedichten van Camping Sunset

do 19 sep 2019

Camping Sunset bewerkte en repeteerde op twee weken tijd het stuk Zomergasten van de Russische Maksim Gorki. Vervolgens speelden de elf acteurs deze voorstelling zeventien keer in open lucht, op drie weken tijd. Mitch Van Landeghem, die de rol van dichteres Kaljerija speelde, schreef tijdens iedere voorstelling een nieuw liefdesgedicht. Nu zijn alle gedichten hier opnieuw te lezen! 

(c) Tina Herbots

Regels uit verschillende bestaande gedichten vormden kapstokken en startblokken, om korte refreinen te worden die zich in variaties doorheen de gedichten weven: regels die gebaseerd zijn op bestaande tekstworden aangegeven in voetnoten.

 

voor Sjalimov

 

(generale repetitie)

ZOMER

O krinklende winklende waterding

’t is omdat u het niet ziet dat ik het zo zing

Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

Er is alles in de wereld het is alles

en ik wil dat u het ziet:

Ik heb u liever dan brood

al zegt men dat het niet kan

en al kan het ook niet

Kijk,

Als een wilde bloem sta ik te lachen

in het warme bad van de zon

Die danst zijn toch maar kleine rol 

met zo veel overgave

dat het heel stil wordt, hier,

in dit deel van het heelal

Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets

toch niet zolang u het niet ziet

Ik heb u liever dan brood

al zegt men dat dat niet kan

en al kan het ook helemaal niet 

 

I

ZOMER

Ik sliep zoals flamingo’s staan:

met één been als een opgeplooide blindenstok

Ik keek, liever dan naar mensen, graag naar de maan:

ze staat er, en gisteren stond ze er ook

Zo, jarenlang op de poster, diezelfde revue

Niemand had het zien komen, maar daar stond hij: U

Gij krinklend, winklend waterding

’t is omdat U het niet ziet dat ik het zo zing

Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

Nee he man

Ik heb U liever dan brood

al zegt men dat dat niet kan

en al kan het ook helemaal niet

Ik heb U liever dan vrolijkheid of regen

liever dan stilte – of meer

Ik heb U liever dan brood

dat zeg ik U nu

en na vanavond nog zestien keer

 

II

ZOMER

Ik kijk liever naar de maan

dan naar de mens

kijk, hoe zij daar kan staan

niets minder dan de wens

te bestaan

Ik ben hier

gisteren was ik er ook

en morgen ben ik er weer

Soms voel ik mij meer maan dan mens

God heb ik niks te zeggen

en over God niks goeds

Soms voel ik niks. Alleen de wens

te bestaan

en ook niets anders doen

We moeten de lat hoger leggen

en ik moet durven U te zeggen:

Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

Soms ben ik liever maan dan mens

Luister, ik zeg het U, ’t doet bijna zeer:

Ik ben hier

gisteren was ik er ook

en morgen ben ik er weer

 

III

ZOMER

Vrij wil ik zijn en onoprecht

zonder geloof of plicht of plaats

zelfs liefde wil ik niet die hecht

Heb mij niet lief: da’s wat ik haat

Zo, jaren op de poster, dezelfde revue:

Deze mens, van alles los,

Houdt niet van bloemen als van mos

Was liever blind voor dit: U

En nu?

Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed.

Heeft niemand het dan in de gaten?
riep het kind op de barricade

De keizer heeft geen kleren aan!

En nu?
En U?

Een overvol schouwtoneel, is wat deze wereld is

En ik heb mijn plekje gereserveerd

Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal, zal zijn dat wat het is

Ik heb, hoop ik, mijn leven lang voor U gerepeteerd

 

IV

ZOMER

Ik heb mijn plek gereserveerd

op dit overvolle schouwtoneel, waar ik ook ga

dag in dag uit gerepeteerd

’t is alleen in taal dat ik besta

En U, U heeft uw plek gereserveerd

op dit overvolle schouwtoneel, waar U ook gaat

met armen die alles kunnen, nooit verkeerd

’t is waar ik niet ben, dat U bestaat

En toch spring ik bijna over boorden

voor ik mezelf dit zeggen laat:

Ik heb U liever dan woorden

al zegt men dat dat niet gaat

Wij hebben onze plek gereserveerd

op dit overvolle schouwtoneel, waar wij ook gaan

dag in dag uit gerepeteerd

maar ’t is alleen in taal dan wij bestaan

 

V

ZOMER

Al dagen voel ik mij op dit bal

behoorlijk ongeprezen

Waarom lijkt het in dit vol heelal

dat niemand mij kan lezen?

Is het dat ik niet helder praat

zo helder als de maan

die ook niet anders doet dan staan

en zegt hoe ze bestaat:

’t is steeds hetzelfde keer op keer

ik ben hier

gisteren was ik er ook

en morgen ben ik er weer

En toch, al denk ik al dagen

dat ik niet leef maar gebeur

stond U daar in die vette kleur

klaar zich aan mij te wagen

En nu?
Lees mij – al weet ik dat U dat niet kan

Vandaag is het van mij, dit leven

omdat ons heelal in dezelfde baan gaat

en niets bestaat dat niet iets anders aanraakt

al heb ik dat niet geschreven

Ik zal U, met heel mijn wezen

opnieuw leren lezen

’t is simpel deze keer:

Ik ben hier

gisteren was ik er ook

en morgen ben ik er weer

 

VI

ZOMER

Het enige van betekenis

is deze regel die ik stal:

“Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal,

zal zijn dat wat het is”

Dus ik kijk rond in dit tranendal

Lange meisjesstaarten die zich vervelen

Nog geen troef, maar een last bij het spelen

En ik, dit klein verdwaald heelal

Ik keek en dacht meteen

Al horen zij niet wat de ander zegt

Ze hebben zich als een puzzel in elkaar gelegd

En ik, ik hoor alleen

’t Is niet dat ik iets mis

leerde de regel die ik stal:

Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal,

zal zijn dat wat het is

Wij passen hier niet met z’n allen

veel massa op weinig oppervlak

waardoor er ergens, aan de rand van het vlak

dingen over de randen vallen

Maar dan, misschien had U slecht gemikt

Misschien is het gewoon niet waar

Of misschien wel, plots stond U daar:

U heeft zich in mijn puzzel geklikt

Zie mij hier staan

Zo ging het, sneller dan ik wist

het enige van betekenis bovenal:

Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal,

zal zijn dat wat het is

 

VII

ZEVENDE ZOMER

Ik dacht: ik ga voor een klassiekeling

daar hoef ik niet voor te zweten

O krinklende winklende waterding – 

maar de rest ben ik vergeten

Ik ben zoveel vergeten

Wat de maan precies aan de hemel doet

dat zou ik toch moeten weten

Of hoe ik met anderen leven moet:

ik ben het compleet vergeten

Ik ben vergeten hoe vreselijk stil het is

aan deze kant van het heelal

en wie mij precies vergeten is

dat vergeet ik bovenal

Dus laat mij los, o, laat mij gaan

ik leef liever morgen dan nu

weet wat het is aan deze kant van het leven te staan

ik was genoeg, een vos in de nacht, een déja-vu

maar terwijl ik probeerde mijn eigen verdwijning te verstaan

bleek wat ik zelf was vergeten: U

En toen ik U vroeg, mijn krinklend waterding,

waarom VERGETEN geen GE- krijgt,

zoals GEGETEN, GELOPEN en GEGOOID

was u het die me zei, mijn winklend waterding:

VERGETEN WORDT NOOIT VOLTOOID

 

VIII

ZOMER

De zon komt op, de zon gaat onder

en iedereen zingt hetzelfde lied:

Ik heb u liever dan de zon, liever dan donder

al kan dat helemaal niet

Ik heb u liever dan brood, liever dan de dood

liever dan het lachen, praten denken, kleven

meer dan planeten, planten of de laatste dans,

ja ‘k heb u liever zelfs nog dan het leven

O, ieder grijpt maar liefst echt elke kans

te laten weten: ‘k heb u liever nog dan eten

‘k heb u liever nu dan in ’t verschiet

al zeg ik hen dat dat niet kan

en al kan dat ook helemaal niet

Iedereen overal

datzelfde lied

als waren ze eerst

dat kan natuurlijk niet

Maar wie had gedacht, nu de zon onder is

en nu U er bent, U, totaal niet volgens plan

dat ook ik het zou zingen, dat vreselijk lied:

Ja, ik heb U liever dan brood, dan dood, dan alles wat is

al zeggen sommigen dat dat niet kan

en al kan het ook helemaal niet

 

IX

ZOMER

De muziek van het leven klinkt vaak dissonant

al hebben we samen elke harmonie reeds geprobeerd

straks ben ik oud, overvol van pogingen, maar vrij

heb ik mijn leven lang voor niets gerepeteerd

Een heelal heb ik uiteengelegd

meer dan één mens dragen kan

en op deze overvolle, trieste bol

bleef één akkoord slechts van in dromen

Een leven lang wordt ons ontzegd:

al zijt ge kind, of vrouw of man

pogingen draaien nergens heen, dan dol:

tot aan het punt dat ik zal overstromen

Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

Wie deelt met mij een warmte

waar niemand baat bij heeft

kruipt dichter bij elkaar

dan ooit kan worden geleerd?

En hoe ik nooit dichtbij keek, naar die ik al zo lang ken

iemand die mij ziet, minder tragisch dan ik ben

Net nu mijn randen overlopen

voor niemand die ik heb begeerd,

blijkt hoe wij heerlijk wan kunnen klinken:

‘k heb denk ik, al een leven lang, voor U gerepeteerd

 

X

(met een natgeregend papiertje)

Ik had een gedicht geschreven

maar het is natgeregend

ik kan het niet meer lezen

De titel was ‘ZOMER

Er stond in hoeveel ik ben vergeten

vergeten dat het ooit droog kon zijn

dat niemand mekaars tranen kan zien

vergeten waarom de maan aan de hemel staat

en wie mij is vergeten

dat ik dat nog het meest vergeet

Alleen rijmde dat allemaal

Iedereen is mij vergeten

dat had ik mooier geformuleerd

maar hoe ik niet bleek te weten

dat ik mijn rug naar U had gekeerd

Ik moest gewoon één keer kijken in het rond

U wist al die tijd dat ik bestond

En toen ik U vroeg waarom vergeten geen ge- krijgt,

zoals gegeten, geregend of gegooid

was U het die mij toefluisterde:

vergeten wordt nooit voltooid

 

XI

ZOMER

Ik snap er niets meer van

Aan deze kant van het heelal valt zo weinig te beleven

Al jaren heb ik niets dan woorden

Geef mij nog wat wijn, want het leven…

Het leven is niets dan een oeverloosheid aan verdriet

Mensen hebben elkaar zogezegd liever dan brood

maar dat kan natuurlijk helemaal niet

Zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet

dan deze: achter zijn en zwerven

Uiteindelijk zingen we allemaal datzelfde lied

Alleen te zijn, alleen te praten

Moskou niet te zien

en sterven

Zo, jarenlang op de poster, dezelfde revue

Maar wat had ik niet in de gaten?

U

En nu?

En U?

Hoor mij zeggen, met de woorden van een ander:

Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets – zonder U

Ik heb U liever dan brood, liever dan woorden

Al kan dat helemaal niet

Alle taal die mij ooit kon bekoren

schiet tekort bij dit kortste gedicht:

U. Nu. 

 

XII

ZOMER

Ik kijk liever naar de maan

dan naar de mens

Kijk, hoe zij daar kan staan

niets anders dan de wens

te bestaan

In ieder woord dat ik hier heb geschreven

begin en eindig ik het leven

want aan het leven is mijn taal geen ode:

zelfmoord en helden zijn uit de mode

Ik blijf wel hier, aan deze kant van het universum

Want wat moet ik doen met alle overvloed?

Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

Laat het leven maar leven, geef mij maar de maan

die, liever dan te leven, leeft om te bestaan:

Ik ben hier

gisteren was ik er ook

en morgen ben ik er weer

Maar toen kwam U – en dit is waar het keert

want U heeft mij iets over het leven geleerd

Nog liever leerde U mij iets over de maan:

dat wij tegenover elkaar aan dezelfde hemel bestaan

Wij zijn er

Gisteren waren we er ook,

en morgen zijn we er weer, staan we weer te kijken, daar

En wie weet, met een klein beetje geluk

kijken wij dan naar elkaar

 

XIII

ZOMER

Zoveel soorten van verdriet

ik noem ze niet

behalve deze: te vrezen dat mijn hart hier zit (wijst naar borst)

en precies te weten dat ik het bezit

En intussen draait de wereld nergens heen dan door

maakt een vogel een nest voor de zoveelste keer

laaft de wereld zich aan ’t zonlicht, altijd weer

en blijf ik hier staan – hart op z’n plek – het anonieme solo-koor

De taal is alles wat ik krijg verkocht

want kijk, rijmpjes werken andermaal

ik heb daarom diezelfde taal

in al haar schoonheid opgezocht

En op de laatste grens van het desolaat

waar iemand met al haar bezit haar eigen weg op gaat

blijkt dat ook U bestaat

die de taal, de taal ziet als een daad

Wij zijn de taal

en voor U herhaal ik graag ons eerste gedicht:

HEBBAN OLLA VOGALA

ze zijn allemaal met hun nest gestart

behalve U en ik

en waarom ik nog wacht…

Zoals de wereld zich aan ’t zonlicht laaft,

zo bent U het waar ik voor kies

Ik heb mijn hart verloren

maar waar het is weet ik precies

 

XIV

ZOMER

Al gaan toonladders in mijn hoofd toch vooral naar beneden

en is het enige wat ik heb de stilte van een woord

heeft mijn kamer continu koorts

en is de stilte mijn enige lappendeken

Want alleen in stilte herinner ik mij wat ik ben vergeten

waarom ik hier alleen sta – zou ik stilaan moeten weten

alleen in stilte kan ik luisteren naar mijn eigen melodie

dan wil ik ze roepen in de ruimte – deze solo-symfonie

Maar ook U houdt erg van van zwijgen

dat neem ik voor waar

ook U wil veel in stilte winnen

Dus zwijg met mij – wij kunnen alle stilte krijgen

en misschien, heel misschien, schieten wij elkaar

middenin het vergeten alsnog te binnen

 

XV

ZOMER

Ik slaap zoals flamingo’s staan

en dat vind ik prima

naar Moskou zal ik nooit toe gaan

of naar ergens anders – ’t zal mij gestolen worden

anderen zien anderen liever dan brood

al kan dat helemaal niet

uiteindelijk blijf ik alleen en ga ik dood

al dacht ik dat eerlijk gezegd niet

Zoals de wereld zich aan ’t zonlicht laaft

laaft iedereen zich aan iemand verkeerd

en ik ben het die niet luidop klaagt

maar liefhebben heb ik denk ik nooit geleerd

Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

Wachten kon ik, wachten kon ik het best

wachten op de wereld, tot aan het eind

tot ik, dit klein verdwaald heelal, verdwijn

het duurde wel een leven lang om te zien: U wacht niet op de rest

U wacht niet als de rest

Want straks wie weet is dit leven voorbij

en wachtte ik op iemand die ook wachtte op mij

Dan zou ik U zeggen voor mijn dood

wanneer U mij eindelijk ziet:

Ik heb U liever dan brood

al kan dat helemaal niet

Maar aan deze kant van de grens

bewijst dit oud Russisch gezegde mij haar krachten:

De toekomst behoort aan de mens

die weet hoe ze moet wachten

 

XVI

ZOMER

Soms kijk ik naar mijn gedichten

en voelt geen enkele regel van mij

lijken het citaten zonder gezichten

en voor ik het weet is de zomer voorbij

O krinklende winklende waterding

en de rest ben ik vergeten

of hoe Hebben Olla Vogala ging

zou ik nu toch wel moeten weten

Ik ben een taalmuseum

woorden zonder te weten van wie

maar op de woorden vertrouwt iedereen

Ze komen tot ze zeer doen

en zo klinkt deze solo-symfonie

al een leven lang alleen

Wat kan ik nog zeggen?
In het diepst van mijn gedachten ben ik God

En wat zal zijn zal, zal zijn dat wat het is

Maar misschien is het vandaag dat ik stop

Ik dacht altijd dat ik overdreef

als ik zei: ik gebeur meer dan dat ik leef

of als ik mij voelde als die spin met die naam

ook met hem is het niet goed gegaan

Als een museum, wachtend op een passant

hield ik alleen Uw bestaan niet voor waar

want kijk, in de taal staan wij aan dezelfde kant

wie weet

wachten wij al een leven lang op elkaar

 

XVII

LAATSTE ZOMER

Al zeventien gedichten schreef ik

en nog altijd weet ik niks van poëzie

O krinklende winklende waterding

echt, ik weet niet wat het is of van wie

Maar mijn laatste moment is dit

ik heb er drie weken lang voor staan zweten

en hoe een gedicht in elkaar zit

zou ik toch stilaan wel moeten weten

Dit taalmuseum is leeg

in een overvol heelal

en het kleine moment dat ik kreeg

verkloot ik – hoe meer ik erover praat – 

misschien nog het meest van al 

Want vol is het hier zeker

dat had u al wel door

en dat we met meer zijn dan wie u hier ziet

maakt niet veel beter

dat ik hier sta als solo-koor

al kan dat toch bijna niet

Maar wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed

En hoe kon ik zeventien keer vergeten

dat ik alles al weet wat ik moet weten

Het is door U, mijn krinklend waterding, dat ik een beetje verander

en het durf te zeggen met de woorden van een ander:

Ik heb U liever dan brood

al zegt men dat het niet kan

en al kan het ook helemaal niet meer

Dat zeg ik u nu, en hiervoor eigenlijk al zestien keer

Maar ik zeg het u zeker zonder spijt

want na vandaag blijft het misschien voor altijd

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Tags: , ,