
DE GAZA MONOLOGEN
28 nov 2023
do 19 sep 2019
Camping Sunset bewerkte en repeteerde op twee weken tijd het stuk Zomergasten van de Russische Maksim Gorki. Vervolgens speelden de elf acteurs deze voorstelling zeventien keer in open lucht, op drie weken tijd. Mitch Van Landeghem, die de rol van dichteres Kaljerija speelde, schreef tijdens iedere voorstelling een nieuw liefdesgedicht. Nu zijn alle gedichten hier opnieuw te lezen!
(c) Tina Herbots
Regels uit verschillende bestaande gedichten vormden kapstokken en startblokken, om korte refreinen te worden die zich in variaties doorheen de gedichten weven: regels die gebaseerd zijn op bestaande tekstworden aangegeven in voetnoten.
voor Sjalimov
(generale repetitie)
ZOMER
O krinklende winklende waterding
’t is omdat u het niet ziet dat ik het zo zing
Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
Er is alles in de wereld het is alles
en ik wil dat u het ziet:
Ik heb u liever dan brood
al zegt men dat het niet kan
en al kan het ook niet
Kijk,
Als een wilde bloem sta ik te lachen
in het warme bad van de zon
Die danst zijn toch maar kleine rol
met zo veel overgave
dat het heel stil wordt, hier,
in dit deel van het heelal
Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets
toch niet zolang u het niet ziet
Ik heb u liever dan brood
al zegt men dat dat niet kan
en al kan het ook helemaal niet
I
ZOMER
Ik sliep zoals flamingo’s staan:
met één been als een opgeplooide blindenstok
Ik keek, liever dan naar mensen, graag naar de maan:
ze staat er, en gisteren stond ze er ook
Zo, jarenlang op de poster, diezelfde revue
Niemand had het zien komen, maar daar stond hij: U
Gij krinklend, winklend waterding
’t is omdat U het niet ziet dat ik het zo zing
Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
Nee he man
Ik heb U liever dan brood
al zegt men dat dat niet kan
en al kan het ook helemaal niet
Ik heb U liever dan vrolijkheid of regen
liever dan stilte – of meer
Ik heb U liever dan brood
dat zeg ik U nu
en na vanavond nog zestien keer
II
ZOMER
Ik kijk liever naar de maan
dan naar de mens
kijk, hoe zij daar kan staan
niets minder dan de wens
te bestaan
Ik ben hier
gisteren was ik er ook
en morgen ben ik er weer
Soms voel ik mij meer maan dan mens
God heb ik niks te zeggen
en over God niks goeds
Soms voel ik niks. Alleen de wens
te bestaan
en ook niets anders doen
We moeten de lat hoger leggen
en ik moet durven U te zeggen:
Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
Soms ben ik liever maan dan mens
Luister, ik zeg het U, ’t doet bijna zeer:
Ik ben hier
gisteren was ik er ook
en morgen ben ik er weer
III
ZOMER
Vrij wil ik zijn en onoprecht
zonder geloof of plicht of plaats
zelfs liefde wil ik niet die hecht
Heb mij niet lief: da’s wat ik haat
Zo, jaren op de poster, dezelfde revue:
Deze mens, van alles los,
Houdt niet van bloemen als van mos
Was liever blind voor dit: U
En nu?
Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed.
Heeft niemand het dan in de gaten?
riep het kind op de barricade
De keizer heeft geen kleren aan!
En nu?
En U?
Een overvol schouwtoneel, is wat deze wereld is
En ik heb mijn plekje gereserveerd
Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal, zal zijn dat wat het is
Ik heb, hoop ik, mijn leven lang voor U gerepeteerd
IV
ZOMER
Ik heb mijn plek gereserveerd
op dit overvolle schouwtoneel, waar ik ook ga
dag in dag uit gerepeteerd
’t is alleen in taal dat ik besta
En U, U heeft uw plek gereserveerd
op dit overvolle schouwtoneel, waar U ook gaat
met armen die alles kunnen, nooit verkeerd
’t is waar ik niet ben, dat U bestaat
En toch spring ik bijna over boorden
voor ik mezelf dit zeggen laat:
Ik heb U liever dan woorden
al zegt men dat dat niet gaat
Wij hebben onze plek gereserveerd
op dit overvolle schouwtoneel, waar wij ook gaan
dag in dag uit gerepeteerd
maar ’t is alleen in taal dan wij bestaan
V
ZOMER
Al dagen voel ik mij op dit bal
behoorlijk ongeprezen
Waarom lijkt het in dit vol heelal
dat niemand mij kan lezen?
Is het dat ik niet helder praat
zo helder als de maan
die ook niet anders doet dan staan
en zegt hoe ze bestaat:
’t is steeds hetzelfde keer op keer
ik ben hier
gisteren was ik er ook
en morgen ben ik er weer
En toch, al denk ik al dagen
dat ik niet leef maar gebeur
stond U daar in die vette kleur
klaar zich aan mij te wagen
En nu?
Lees mij – al weet ik dat U dat niet kan
Vandaag is het van mij, dit leven
omdat ons heelal in dezelfde baan gaat
en niets bestaat dat niet iets anders aanraakt
al heb ik dat niet geschreven
Ik zal U, met heel mijn wezen
opnieuw leren lezen
’t is simpel deze keer:
Ik ben hier
gisteren was ik er ook
en morgen ben ik er weer
VI
ZOMER
Het enige van betekenis
is deze regel die ik stal:
“Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal,
zal zijn dat wat het is”
Dus ik kijk rond in dit tranendal
Lange meisjesstaarten die zich vervelen
Nog geen troef, maar een last bij het spelen
En ik, dit klein verdwaald heelal
Ik keek en dacht meteen
Al horen zij niet wat de ander zegt
Ze hebben zich als een puzzel in elkaar gelegd
En ik, ik hoor alleen
’t Is niet dat ik iets mis
leerde de regel die ik stal:
Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal,
zal zijn dat wat het is
Wij passen hier niet met z’n allen
veel massa op weinig oppervlak
waardoor er ergens, aan de rand van het vlak
dingen over de randen vallen
Maar dan, misschien had U slecht gemikt
Misschien is het gewoon niet waar
Of misschien wel, plots stond U daar:
U heeft zich in mijn puzzel geklikt
Zie mij hier staan
Zo ging het, sneller dan ik wist
het enige van betekenis bovenal:
Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal,
zal zijn dat wat het is
VII
ZEVENDE ZOMER
Ik dacht: ik ga voor een klassiekeling
daar hoef ik niet voor te zweten
O krinklende winklende waterding –
maar de rest ben ik vergeten
Ik ben zoveel vergeten
Wat de maan precies aan de hemel doet
dat zou ik toch moeten weten
Of hoe ik met anderen leven moet:
ik ben het compleet vergeten
Ik ben vergeten hoe vreselijk stil het is
aan deze kant van het heelal
en wie mij precies vergeten is
dat vergeet ik bovenal
Dus laat mij los, o, laat mij gaan
ik leef liever morgen dan nu
weet wat het is aan deze kant van het leven te staan
ik was genoeg, een vos in de nacht, een déja-vu
maar terwijl ik probeerde mijn eigen verdwijning te verstaan
bleek wat ik zelf was vergeten: U
En toen ik U vroeg, mijn krinklend waterding,
waarom VERGETEN geen GE- krijgt,
zoals GEGETEN, GELOPEN en GEGOOID
was u het die me zei, mijn winklend waterding:
VERGETEN WORDT NOOIT VOLTOOID
VIII
ZOMER
De zon komt op, de zon gaat onder
en iedereen zingt hetzelfde lied:
Ik heb u liever dan de zon, liever dan donder
al kan dat helemaal niet
Ik heb u liever dan brood, liever dan de dood
liever dan het lachen, praten denken, kleven
meer dan planeten, planten of de laatste dans,
ja ‘k heb u liever zelfs nog dan het leven
O, ieder grijpt maar liefst echt elke kans
te laten weten: ‘k heb u liever nog dan eten
‘k heb u liever nu dan in ’t verschiet
al zeg ik hen dat dat niet kan
en al kan dat ook helemaal niet
Iedereen overal
datzelfde lied
als waren ze eerst
dat kan natuurlijk niet
Maar wie had gedacht, nu de zon onder is
en nu U er bent, U, totaal niet volgens plan
dat ook ik het zou zingen, dat vreselijk lied:
Ja, ik heb U liever dan brood, dan dood, dan alles wat is
al zeggen sommigen dat dat niet kan
en al kan het ook helemaal niet
IX
ZOMER
De muziek van het leven klinkt vaak dissonant
al hebben we samen elke harmonie reeds geprobeerd
straks ben ik oud, overvol van pogingen, maar vrij
heb ik mijn leven lang voor niets gerepeteerd
Een heelal heb ik uiteengelegd
meer dan één mens dragen kan
en op deze overvolle, trieste bol
bleef één akkoord slechts van in dromen
Een leven lang wordt ons ontzegd:
al zijt ge kind, of vrouw of man
pogingen draaien nergens heen, dan dol:
tot aan het punt dat ik zal overstromen
Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
Wie deelt met mij een warmte
waar niemand baat bij heeft
kruipt dichter bij elkaar
dan ooit kan worden geleerd?
En hoe ik nooit dichtbij keek, naar die ik al zo lang ken
iemand die mij ziet, minder tragisch dan ik ben
Net nu mijn randen overlopen
voor niemand die ik heb begeerd,
blijkt hoe wij heerlijk wan kunnen klinken:
‘k heb denk ik, al een leven lang, voor U gerepeteerd
X
(met een natgeregend papiertje)
Ik had een gedicht geschreven
maar het is natgeregend
ik kan het niet meer lezen
De titel was ‘ZOMER’
Er stond in hoeveel ik ben vergeten
vergeten dat het ooit droog kon zijn
dat niemand mekaars tranen kan zien
vergeten waarom de maan aan de hemel staat
en wie mij is vergeten
dat ik dat nog het meest vergeet
Alleen rijmde dat allemaal
Iedereen is mij vergeten
dat had ik mooier geformuleerd
maar hoe ik niet bleek te weten
dat ik mijn rug naar U had gekeerd
Ik moest gewoon één keer kijken in het rond
U wist al die tijd dat ik bestond
En toen ik U vroeg waarom vergeten geen ge- krijgt,
zoals gegeten, geregend of gegooid
was U het die mij toefluisterde:
vergeten wordt nooit voltooid
XI
ZOMER
Ik snap er niets meer van
Aan deze kant van het heelal valt zo weinig te beleven
Al jaren heb ik niets dan woorden
Geef mij nog wat wijn, want het leven…
Het leven is niets dan een oeverloosheid aan verdriet
Mensen hebben elkaar zogezegd liever dan brood
maar dat kan natuurlijk helemaal niet
Zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet
dan deze: achter zijn en zwerven
Uiteindelijk zingen we allemaal datzelfde lied
Alleen te zijn, alleen te praten
Moskou niet te zien
en sterven
Zo, jarenlang op de poster, dezelfde revue
Maar wat had ik niet in de gaten?
U
En nu?
En U?
Hoor mij zeggen, met de woorden van een ander:
Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets – zonder U
Ik heb U liever dan brood, liever dan woorden
Al kan dat helemaal niet
Alle taal die mij ooit kon bekoren
schiet tekort bij dit kortste gedicht:
U. Nu.
XII
ZOMER
Ik kijk liever naar de maan
dan naar de mens
Kijk, hoe zij daar kan staan
niets anders dan de wens
te bestaan
In ieder woord dat ik hier heb geschreven
begin en eindig ik het leven
want aan het leven is mijn taal geen ode:
zelfmoord en helden zijn uit de mode
Ik blijf wel hier, aan deze kant van het universum
Want wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
Laat het leven maar leven, geef mij maar de maan
die, liever dan te leven, leeft om te bestaan:
Ik ben hier
gisteren was ik er ook
en morgen ben ik er weer
Maar toen kwam U – en dit is waar het keert
want U heeft mij iets over het leven geleerd
Nog liever leerde U mij iets over de maan:
dat wij tegenover elkaar aan dezelfde hemel bestaan
Wij zijn er
Gisteren waren we er ook,
en morgen zijn we er weer, staan we weer te kijken, daar
En wie weet, met een klein beetje geluk
kijken wij dan naar elkaar
XIII
ZOMER
Zoveel soorten van verdriet
ik noem ze niet
behalve deze: te vrezen dat mijn hart hier zit (wijst naar borst)
en precies te weten dat ik het bezit
En intussen draait de wereld nergens heen dan door
maakt een vogel een nest voor de zoveelste keer
laaft de wereld zich aan ’t zonlicht, altijd weer
en blijf ik hier staan – hart op z’n plek – het anonieme solo-koor
De taal is alles wat ik krijg verkocht
want kijk, rijmpjes werken andermaal
ik heb daarom diezelfde taal
in al haar schoonheid opgezocht
En op de laatste grens van het desolaat
waar iemand met al haar bezit haar eigen weg op gaat
blijkt dat ook U bestaat
die de taal, de taal ziet als een daad
Wij zijn de taal
en voor U herhaal ik graag ons eerste gedicht:
HEBBAN OLLA VOGALA
ze zijn allemaal met hun nest gestart
behalve U en ik
en waarom ik nog wacht…
Zoals de wereld zich aan ’t zonlicht laaft,
zo bent U het waar ik voor kies
Ik heb mijn hart verloren
maar waar het is weet ik precies
XIV
ZOMER
Al gaan toonladders in mijn hoofd toch vooral naar beneden
en is het enige wat ik heb de stilte van een woord
heeft mijn kamer continu koorts
en is de stilte mijn enige lappendeken
Want alleen in stilte herinner ik mij wat ik ben vergeten
waarom ik hier alleen sta – zou ik stilaan moeten weten
alleen in stilte kan ik luisteren naar mijn eigen melodie
dan wil ik ze roepen in de ruimte – deze solo-symfonie
Maar ook U houdt erg van van zwijgen
dat neem ik voor waar
ook U wil veel in stilte winnen
Dus zwijg met mij – wij kunnen alle stilte krijgen
en misschien, heel misschien, schieten wij elkaar
middenin het vergeten alsnog te binnen
XV
ZOMER
Ik slaap zoals flamingo’s staan
en dat vind ik prima
naar Moskou zal ik nooit toe gaan
of naar ergens anders – ’t zal mij gestolen worden
anderen zien anderen liever dan brood
al kan dat helemaal niet
uiteindelijk blijf ik alleen en ga ik dood
al dacht ik dat eerlijk gezegd niet
Zoals de wereld zich aan ’t zonlicht laaft
laaft iedereen zich aan iemand verkeerd
en ik ben het die niet luidop klaagt
maar liefhebben heb ik denk ik nooit geleerd
Wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
Wachten kon ik, wachten kon ik het best
wachten op de wereld, tot aan het eind
tot ik, dit klein verdwaald heelal, verdwijn
het duurde wel een leven lang om te zien: U wacht niet op de rest
U wacht niet als de rest
Want straks wie weet is dit leven voorbij
en wachtte ik op iemand die ook wachtte op mij
Dan zou ik U zeggen voor mijn dood
wanneer U mij eindelijk ziet:
Ik heb U liever dan brood
al kan dat helemaal niet
Maar aan deze kant van de grens
bewijst dit oud Russisch gezegde mij haar krachten:
De toekomst behoort aan de mens
die weet hoe ze moet wachten
XVI
ZOMER
Soms kijk ik naar mijn gedichten
en voelt geen enkele regel van mij
lijken het citaten zonder gezichten
en voor ik het weet is de zomer voorbij
O krinklende winklende waterding
en de rest ben ik vergeten
of hoe Hebben Olla Vogala ging
zou ik nu toch wel moeten weten
Ik ben een taalmuseum
woorden zonder te weten van wie
maar op de woorden vertrouwt iedereen
Ze komen tot ze zeer doen
en zo klinkt deze solo-symfonie
al een leven lang alleen
Wat kan ik nog zeggen?
In het diepst van mijn gedachten ben ik God
En wat zal zijn zal, zal zijn dat wat het is
Maar misschien is het vandaag dat ik stop
Ik dacht altijd dat ik overdreef
als ik zei: ik gebeur meer dan dat ik leef
of als ik mij voelde als die spin met die naam
ook met hem is het niet goed gegaan
Als een museum, wachtend op een passant
hield ik alleen Uw bestaan niet voor waar
want kijk, in de taal staan wij aan dezelfde kant
wie weet
wachten wij al een leven lang op elkaar
XVII
LAATSTE ZOMER
Al zeventien gedichten schreef ik
en nog altijd weet ik niks van poëzie
O krinklende winklende waterding
echt, ik weet niet wat het is of van wie
Maar mijn laatste moment is dit
ik heb er drie weken lang voor staan zweten
en hoe een gedicht in elkaar zit
zou ik toch stilaan wel moeten weten
Dit taalmuseum is leeg
in een overvol heelal
en het kleine moment dat ik kreeg
verkloot ik – hoe meer ik erover praat –
misschien nog het meest van al
Want vol is het hier zeker
dat had u al wel door
en dat we met meer zijn dan wie u hier ziet
maakt niet veel beter
dat ik hier sta als solo-koor
al kan dat toch bijna niet
Maar wat moet ik doen met alle overvloed?
Dit is mijn lijf, dit is mijn bloed
En hoe kon ik zeventien keer vergeten
dat ik alles al weet wat ik moet weten
Het is door U, mijn krinklend waterding, dat ik een beetje verander
en het durf te zeggen met de woorden van een ander:
Ik heb U liever dan brood
al zegt men dat het niet kan
en al kan het ook helemaal niet meer
Dat zeg ik u nu, en hiervoor eigenlijk al zestien keer
Maar ik zeg het u zeker zonder spijt
want na vandaag blijft het misschien voor altijd