het Theater Festival

   (Het theater van) Tone tentoongesteld

za 02 sep 2017

 

Tone Brulin, c’est qui au juste? Onder het motto ‘onbekend is onbemind’ doken Erwin Jans (T-boeken) en Staf Vos (Het Firmament) diep in de archieven om die vraag te beantwoorden. Het resultaat van deze zoektocht is gedurende het hele festival te bezichtigen in de foyer van het Kaaitheater: overvolle panelen waarop foto’s, uitspraken, krantenknipsels en andere authentieke documenten prijken. Daarnaast is er aanstaande zaterdag de bijhorende boekpresentatie van De Waterdrager en de Dorstige, in het bijzijn van Tone Brulin. Een uitgebreide kennis­making met Vlaanderens lichtjes vergeten theatermaker, een overtuigende stap richting een eigen theatergeschiedenis.

Lieselore Remans

Tone Brulin (c) Wim Vandekeybus & Utima Vez

Historisch huzarenstukje

‘Ondanks dat we in Vlaanderen – terecht – fier zijn op ons theater, hebben we weinig kennis van het verleden’, zo stelt Erwin Jans, tevens dramaturg van Toneelhuis Antwer-pen. ‘Op zich is er geen probleem: wie zich in de naoorlogse theatervernieuwer wil verdiepen, kan dat. Het is vooral de jeugd die een opfrissing nodig heeft. Brulins 70-jarige carrière is op z’n minst veelzijdig te noemen; divers in tijd, ruimte en vorm. Hij dook in elke theatergolf wel op, om ze daarna even snel te verlaten. Zijn uitgesproken maatschappelijk bewustzijn rekt zich uit in verschillende disciplines en verschillende continenten, zo creëerde hij met TieDrie sociaal-artistiek theater avant la lettre. Net dat schril contrast tussen rijk levenswerk en hedendaagse onbekendheid maakt van hem een interessante casus.’

Voor Erwin Jans is dit geen afzonderlijk project. Hij is namelijk al een aantal jaren bezig met het Vergeten Vlaamse Repertoire, een onderzoek aan het Koninklijk Conservatorium te Antwerpen. (Theater)teksten uit de periode 1945-1985 lijken weinig doorgedrongen in het collectieve geheugen. Jans situeert die breuk met het verleden begin jaren ’80, een soort nulpunt waaruit een nieuwe, postmoderne esthetiek is ontstaan. Tijdens het bestuderen van net die ‘vergeten’ periode stootte hij op teksten van Brulin, voor wie zijn bewondering enkel is toegenomen. Bovendien heeft Brulin hem een aantal jaren geleden zelf gecontacteerd. ‘Ik dacht eerst dat hij zich vergist had. Hij begon me teksten door te sturen, nieuw en herschreven werk. Brulin verzekerde me dat ze voor mij waren bedoeld. Hij wist dat ik over hem geschreven had en zei dat ik de aanpassingen zou begrijpen.’

Een eventuele hommage was oorspronkelijk gepland voor de vorige editie van Het TheaterFestival, ter gelegenheid van Brulins 90ste verjaardag. Het werk bleek te omvattend waardoor het toen niet is gelukt. Pas daarna had Jans het idee van een tentoonstelling in het Kaaitheater en is hij gaan aankloppen bij Staf Vos van Het Firmament. Dit expertisecentrum heeft als taak om te begeleiden bij de zorg voor en de presentatie van podiumkunstenerfgoed. Samen hebben ze de archieven van het Letterenhuis, Kunstenpunt en Archief en het Museum voor het Vlaams Leven in Brussel uitgeplozen. Met de toenmalige minimale mogelijkheden van documentatie en captatie in het achterhoofd was Vos vooral verrast door wat er wél is vastgelegd: ‘Zo’n rijke biografie, zo’n rijk archief. En als je daar dan doorvliegt, is het een fascinerende trip!’

De veelheid aan materiaal sprak tot de verbeelding. De tentoonstelling moet naast de getoonde documenten vooral duidelijk maken hoeveel er niét is getoond, hoe ongewoon uitgebreid het oorspronkelijk was. Hiermee willen ze een sterk statement maken. ‘Er moeten boeken geschreven worden, maar het heeft ook zin om te tonen. Niet iedereen moet alles per se lezen. Je mag dat doen, het materiaal is geselecteerd. Laat je vooral visueel overdonderen door die veelheid,’ aldus Vos.

De bloemlezing De Waterdrager en de Dorstige kan dan al tellen als eigen antwoord op dat statement. Jans en gastsprekers stellen het zaterdag 2 september voor in het Kaaitheater. Het boek zit binnen een reeks waarvan er dit jaar nog twee uitkomen; Jan Decorte en Herman Teirlinck zijn de volgende figuren. Hiermee wordt er volgens Jans ook een mooie lijn van generatie opgesteld – Brulin als leerling van Teirlinck en Decorte van Brulin – waarin je merkt dat een vorming is doorgegeven. Brulin zelf zal aanwezig zijn bij de presentatie, zoals Jans het ook heeft bedoeld. ‘Het boek en de tentoonstelling heb ik voornamelijk gedaan omdat hij nog leeft. Ik wil dat echt nog wel aan hem geven.’

 

‘Tone was overal! Die mens was geglobaliseerd voordat het woord bestond.’ — Erwin Jans

 

Geen verhaal van de marge

De tentoonstelling en het boek getuigen van een enorme bewondering voor Brulin. Jans omschrijft hem als één van de meest bijzondere theatermakers die we gehad hebben na de Tweede Wereldoorlog. Door in het archief te duiken en de teksten te lezen is die fascinatie voor hem enkel gegroeid. Zijn literair oeuvre even buiten beschouwing, alleen al een lijst met daarop de landen waar hij overal is geweest zou je omverblazen.

Daarnaast was het leven van Brulin ook een verhaal van vele eerste keren. Jans: ‘Niet dat hij daarom altijd origineel was. Hij had een grote gevoeligheid voor alles wat nieuw was en pikte daar dan heel snel op in.’ Dit gaat over de mensen die hij ontmoette, de initiatieven die hij nam, de tradities die hij ontdekte bij andere culturen en wilde implementeren in Vlaanderen. ‘Een van de eersten om de ideeën van Antonin en Jerzy Grotowski te introduceren? Tone. De eerste die een zwarte acteur op de scène toonde? Tone. De eerste auteur die schreef over apartheid? Tone. Het Kamertoneel opgericht? Tone. De eerste lichting Herman Teirlinck? Tone, al was dat uiteraard niet onmiddellijk zijn verdienste.’

Zeker tijdens het eerste decennia na de oorlog genoot Brulin eigenlijk een beetje een sterrenstatus in Vlaanderen; hij stond midden in het centrum van het theater en de avant-garde. De kranten stonden vol van grote veranderingen in zijn privéleven maar even goed van artikels die Brulin zelf mocht schrijven. In die mate is het leven van Brulin ook bijna een geschiedenis van verslaggeving. ‘Ik kan me niet inbeelden dat een krant een theatermaker de kans geeft om dertien dagen over een festival van Afrikaanse kunst te recenseren. Je moest geen journalist sturen. Tone was daar!’ Jans vergelijkt zijn functie als een vliegende reporter. ‘De man was geglobaliseerd voordat het woord bestond.’

Tone Brulin (c) Jean-Pierre Stoop

Hoe kan het dan dat iemand die in dezelfde adem als inspiratiebronnen Artaud en Grotowski en leermeester Teirlinck wordt genoemd nu niet meer van die bekendheid geniet? Hij is duidelijk nooit onbekend geweest, hij is onbekend geworden. Jans verwijst terug naar de grote shift in het theater begin jaren ’80. ‘Een nieuwe generatie (Guy Cassiers, Jan Lauwers, Jan Fabre, Ivo van Hove, …) begon met een heel andere soort esthetiek. Brulin was toen bezig met een naïef, intercultureel theater van objets trouvés. Daar zat volgens Vlaanderen niet de vernieuwing.’ De recensenten waren vol lof, het publiek bleek echter weg. Achteraf blijkt hij wél een voorloper geweest te zijn, komen zijn thema’s en bekommernissen terug. Ook Brulin komt telkens weer terug. Maar volgens Jans kan dit geen verhaal zijn dat Vlaanderen hem geen kansen gaf. Vos verduidelijkt: ‘Het is vernieuwend om te zien hoe hij mee het establishment heeft veranderd en zich vervolgens terugtrok om vanuit een outsiderpositie kritiek te uiten. Niemand kan zeggen dat hij een tekort aan erkenning heeft gehad, integendeel. Het is niet de marge.’

Daarnaast is het verhaal van Tone ook een verhaal over theater. Over ontmoetingen met andere kunststromingen en andere culturen. Hij zocht steeds het onbekende op. Volgens Jans maakt net die zoektocht van Brulin een basis voor de theatergeschiedenis: ‘De periode van 1945 tot nu kan je eigenlijk aflezen aan zijn werk, hij heeft er altijd wel iets mee te maken.’ Ook Vos erkent deze metawaarde: ‘Ik heb door hem ook veel geleerd over theater. Je komt met Brulin in alle periodes. Een ideale casus voor studenten theatergeschiedenis.’

 

‘Zo’n rijke biografie, zo’n rijk archief. Dat is een fantastische trip.’ — Staf Vos

 

Collectief theatergeheugen

Aan de hand van de expo en het boek kan je nu uitgebreid duiken in het werk van Brulin, een kennismaking die misschien te laat en te ver is voor de jongere generatie. Biedt een goede theatergeschiedenis dan soelaas? En belangrijker: moeten we vervolgens rekening houden met de die geschiedenis? Jans verzacht dat dwingende karakter van het appèl van historisch besef aan theatermaker en –kijker. ‘Je kan er enkel bij winnen als je weet in welke traditie je staat. Het Vlaamse theater heeft vaak de neiging om dingen te beginnen en dan opnieuw te beginnen. Op zich is dat ook een grote kracht; dan gooi je die ballast van je af.’

Ook volgens Vos is het dikwijls helaas een of-of verhaal. ‘Soms verwijzen mensen naar de normatieve ervaring van traditie, dat het belangrijk is dat we weten waarvan we komen. Een zekere verplichtende traditie. Het omgekeerde komt uiteraard ook voor, het Marinetti-achtige Laat ons alles verbranden opdat we vrij zijn want anders kunnen we niets creëren. Vos meent dat er een tussenweg mogelijk is. Het ene veroorzaakt het andere. Afgezien van de vraag of we Brulin nu moeten kennen of niet, is zijn biografie ook fantastisch om te lezen. Het verhaal van Tone…’ ‘… is gewoon een roman’, vult Jans aan.

Tussen het verplichten en geen verantwoordelijkheid nemen ligt het aanbieden. Maar aangezien er niet echt een instelling is die de theatergeschiedenis bovenaan de prioriteitenlijst stelt, komt de traditie ook niet aan. Vos benadrukt opnieuw het statement van de tentoonstelling: ‘Als je wilt dat iets in het collectief geheugen terecht komt, moet er niet alleen grondig studiewerk over verricht worden, maar ook een publieke ruimte zijn om zo’n historisch bewustzijn te onderhouden.’ Dan bevindt de tentoonstelling zich inderdaad in het hol van de leeuw; op een theaterfestival waar makers, schrijvers, studenten, critici en andere geïnteresseerden van theater passeren.

Concreet wil Jans een vervolg aan de boekenreeks breien, met Brulin als ijsbreker. ‘Ik – in naam van T-boeken – zou graag hebben dat universiteiten aan studenten opdrachten geven om theatergeschiedenis samen te brengen, want daar moet het onderzoek gebeuren. Als je daar heel veel materiaal verzamelt, kan je beginnen na te denken over een mogelijke publicatie. Die publicaties kunnen afgekocht worden door theaters en gebruikt worden in de opleidingen. Dan krijg je een mooie cirkel van onderzoek dat via opleiding naar meer onderzoek leidt.’
Ook Vos – en Het Firmament bij uitbreiding – ziet die samenwerking tussen universiteit, hogeschool, uitgeverij, theaters en kunstenaars zitten. ‘Je zou kunnen zeggen dat het theatergeheugen een ecosysteem is waarbij heel veel verschillende partijen onmisbaar zijn.’ En laat de tentoonstelling nu net een poging zijn om iedereen aan te sporen daar met enthousiasme verder aan te bouwen. Met alle aspecten: onderzoek, publicatie, een tentoonstelling die al iets meer beeldend werkt en een breder publiek kan aanspreken. ‘Maar die evengoed studenten kan inspireren om er een proefwerk, blog, artikel of boek over te schrijven om onze geschiedenis iets rijker te maken. Aan thema’s geen gebrek.’

Het Firmament en T-boeken zullen partners blijven tijdens de zoektocht naar een heldere theatergeschiedenis. Er moet vooral een platform uitgebouwd worden, iets waar ook de actiegroep Podium­documentatie Vlaanderen naar streeft met haar werksessie De Toekomst van het Verleden, woensdag 6 september in de Kaaistudio’s. Jans kijkt vooral uit naar toekomstige studenten, zij kunnen verantwoordelijk worden voor nieuwe injecties van die geschiedenis. Hij merkt op dat er nergens ‘Vlaamse theatergeschiedenis’ gedoceerd wordt, dat dat geen vak is. ‘Terwijl zij het zijn die het gaan moeten doen.’

(c) Tina Herbots

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Tags: , , , , ,